Middelburg Dronk

De Vier Winden

 

De Vier Winden

Lionstraat 56
4341 ELP Arnemuiden

 

Een herberg en later café die van 1825 tot 1925 gevestigd was aan de Lionstraat B 56 (later 56) in Arnemuiden

Geschiedenis

1825
Salomon van Eenennaam en Geertje Rijkse

In 1825 staat Salomon van Eenennaam geregistreerd als herbergier (zeeuwengezocht [1]), wanneer hij op 20 januari 1831 overlijdt (zeeuwengezocht [2]) zet zijn weduwe Geertje Rijkse de herberg voort. Geertje Rijkse overlijdt op 7 april 1881 en ze staat dan nog steeds geregistreerd als herbergierster (zeeuwengezocht [3]).

1881
Geertruid van Eenennaam en Hendrik Meerman

Wanneer Geertje Rijkse in 1881 overlijdt, zet haar kleindochter Geertruid van Eenennaam herberg De Vier Winden voort. Kleermaker Hendrik Meerman trouwt op 20 maart 1886 met herbergierster Geertruid van Eenennaam (zeeuwengezocht [4]). Wanneer Geertruid van Eeenennaam op 7 november 1913 overlijdt staat ze nog steeds geregistreerd als herbergierster en Meerman als kleermaker (zeeuwengezocht [5]) - Hendrik Meerman, zonder beroep, overlijdt op 23 juli 1928 (zeeuwengezocht [6]) - in 1925 sluit de Vier Winden haar deuren.

Foto's

Meer afbeeldingen zijn te vinden op De Vier Winden/fotos


Naamgeving

Bijzonderheden

  • Herberg De Vier Winden komt voor in het Brievenboek 1832-1833 van Arnemuiden en wel als volgt:

Aan de Heer Directeur der Telegrafische Gemeenschap In Zeeland Onderwerp: Telegraphische Gemeenschap In UEG missive van gisteren heden bij mij ontvangen, zegd UEG met leedwezen het berigt van den Seinmeester Piahal ontvangen te hebben, houdende dat hij alhier geene inwoning kan bekomen ik daar naar uit zoude zien, doch hij tot heden toe van mij geen berigt ontvangen heeft, met herinnering aam mijne verpligting, en een verzoek dat met eene bedreiging wordt aangedrongen. Het eerste gedeelte van dien brief alleen zullende beantwoorden , zoo moet ik UEG betuigen, dat ik met geen minder leedwezen zodanige onwaarheden heb vernomen als een rijksdienaar UEG heeft goedgevonden te berigten- de waarheid bestaat hier in: Dat die Seinmeester vrijdag op de middag bij mij is gekomen, en te kennen gegeven, hij geen logies kon bekomen, dat hij de eerste nacht in een visschuit hadt geslapen en de tweede in de woning van den adsistent Seinmeester, en mij verzogt hem behulpzaam te willen zijn, opdat hij een slaapstede bekwam, daar hij dien avond een woning zoude huren, zijn huisvrouw in de volgende week hier zoude komen, en zich in de kost zoude houden bij Dillewarde, terwijl hij bereid was voor zijn nachtverblijf het verschuldigde te voldoen. Ik heb daarop gezegd, dat ik daar na zoude laten zien en hem berigt doen geworden. Dienzelfden dag heb ik daar aan voldaan , en de stadsbode heeft mij berigt, hij in de herberg de Vier Winden kon logeren, dat ik de bode heb bevolen die man te berigten, en het gevolg daar van is geweest, dat hij, zoo als ik heden ben onderrigt geworden door de vrouw uit de herberg, dat de Seinmeester daarvan dadelijk gebruik heeft gemaakt; en hoe dit nu over een te brengen is , met zijn berigt aan UEG, daar op versta ik mij niet, en zal liefst daar over niet oordeelen, maar gerust aan UEG nader overweging overlaten Den 30.Decb. 1832.

Mooie verhalen

Kanibaalsch geschreeuw

Aan den Achtbaren Burgemeester Ter dezer Stede Aangezien ik mij verpligt vind j.l. zaturdag nacht, op ’s Konings verjaardag op te blijven bij mijne bezittingen, daar vond ik mij te meer toe gedrongen, omdat mijn schuurtje reeds vol turf ligt van den Kerk om als ik konde, bij zoo eene , toen nog aanhoudende en uitnemende droogte, ongelukken die uit het onverschillig en baldadig werpen van voetzoekers zouden kunnen ontstaan zijn en te voorkomen. Omdat het gisteren Zondag was, heb ik deze kennisgeving tot nu verschoven. In bovengem: nacht zijn bij mij aan huis en school de volgende moedwil gepleegd, waardoor ik mij, na rijp overleg verpligt zie UEA daarvan schriftelijke kennis te doen toekomen. Zeven bij mij zeer goed bekende burgerszonen, waarvan er vijf bij elkander in een complot waren ene de twee anderen behoorden tot eenen amderen troep. De twee zijn door mij en Pr Kramer op de daad betrapt; de vijftienjarigen knaap was bezig om eenen voetzoeker aan een met papier beplakt glas te steken of te houden de bewijzen zijn daarvan nog aan het glas voorhanden; dat glas is ? door onbezonnenheid twee à drie zondagen geleden ingeslagen, en dewijl ik geen plan meer heb, zoo zoo als voorleden jaar 14 glazen in mijne school te laten maken die op zulke wijze zijn gebroken, had ik het met papier digt gemaakt; den timmerman J.K. Crucq kan daarvan desnoods getuigenis geven, want die heeft dezelven gestopt. Den 22e een bijna zeventienjarigen jongeling trok of sloeg het schuurtje in het Leeuwertje voorbij gaande een dakpan van hetzelve; vele gedachten kunnen daarover gevormd worden, maar de rede weet ik niets. De vijf andere zijn door mij zelven herkend, het zijn zoo knapen van 18 à 20 jaren; deze kwamen mij onverwachtst voor de 1e maal zoo kwartier voor middenachts volgens mijn gehoor bijna boven de maat geladene geweren een bezoek geven, dit herhaalden zij ook om één uur, en omdat dat dit booze stuk zijn volle beslag nog niet had,, kwamen zij om twee uren (eenige minuten) ten derden male weder, zooals ik bij mij zelven besloot om de glazen over de straat te laten ??rin ?/rinkelen??. Bij de eerste maal zat ik te lezen en bleef lezen , denkende; het is zoo als het hier genoemd wordt: Prinsjes avond; maar ten tweede maal nadat zij de geweren langs de riggels van mijn zuidelijk raam gesleept of eigenlijk gewreven hadden, gebeld haden, niet zacht, want ik meende dat de bel spleet, toen schoten zij als de eerste maal, maar zwaarder, dit alles was het werk van éénen oogenblik; dadelijk stond ik op en ging buiten, zag de door mij kennende bovengenoemde knapen als wilde menschen met een kanibaalsch geschreeuw de Herberg De Vier Winden binnen stormen ( zij waren al kenbaar); een poos daarna heerschte er eene diepe stilte; ik nam mij voor te bedde te gaan; tegen dat voornemen aan begaf ik mij nog op straat en in mijnen tuin: want met middernacht hield het slangen werpen op, uitgezonderd op de markt; in mijn hof zijnde hoorde ik weder bij herhaling snaphaan schoten in de rigting van den Middelburgschen Poort, binnenkomend veranderde ik van plan en bleef op, ging in het deurgat staan: jawel alle vijf kwamen van de markt dat mij het slepen van hunne snaphanen aankondigde, zij gingen voorbij 7 namen eer zij voor mijn huis waren geweer in de hand op onder den arm en gingen weder reeds gem; herberg binnen; ik bleef eenen geheelen poos wachten, ging in huis, kwam daarna weder buiten, juist kwam er een van die van de markt welke zijne stem zoo grof maakte, dat ik dacht dit is een groote kerel die zonder spreken voorbij ging de voorgem: herberg binnen; omtrent een kwartier uurs naderhand kwamen zij terug evenals te voren; maar voor de drie Wegen zijnde: hoorde ik hen zeggen: niet schieten; toen zij gepasseerd waren ging ik in huis, las niet meer, maar liep in mijn tuin en niet voren; ik hoorde door het schieten dat zij naderden, stelde ik digt bij het raam, ja, daar wat gestaan hebbende , hoorde ik fluiten ja ja dacht ik, het is weder mijne beurt; zij vergaderden op de bank tusschen mij en mijnen buurman B:Schets , praten eenige woorden kwade jongenstaal pottenlatijn genoemd,wreven weder met de geweren tegen de riggels van het reeds genoemde zuidelijke raam gelijk de 2e maal, stootten vervolgens met de kolven van hunne geweren of schoten tegen de voordeur dat kon ik niet regt onderscheiden, maar dit is waarheid dat al de glazen & ramen trilden en het was of er een stuk geschut losbrandde en verwondert mij nog dat er niet glas gescheurd of in stukken is, maar het zoude mij niet verwonderd hebben, als er niet één geheel gebleven was. Vervolgens zijn zij weder naar de herberg meergem: gegaan en bij half drie of half drie gingen zij met hun vijven weder den markt op, en ik ging in huis en naar bed omdat ik niets meer dien aangaande vernam. Zie Achtbaar Heer ! den geheele toedragt dier zaak; ik vraag UE: in dezen raad wat met dit stuk te beginnen, ik geef het aan UE: geoefend oordeel over als UE: het gelegen ? hebbe , om een middel uit te denken ter voorkoming van zulken de menschheid onteerenden straatschenderij stukken, want elke zamenrotting van zulke jongelingen is de school de lijdende partij op het allervriendelijkst solliciteer ik UAchtbare Heer zulke maatregelen daar te stellen die UE: wijsheid goedvind opdat dit ophoude. Ik ben met alle onderdanigheid Achtbaare Heer UE DW Dienaar Burger H.W. Hogerheijde Arnemuiden den 26 Augustus 1833 (Ingekomen stukken 1833)

"De Veer" (Joos Marijs) ging een eindje kuieren

Dat zal me een opschudding gegeven hebben op zaterdagavond 5 april 1902! In de herberg van H. Meerman was gevochten om een meisje. Joos Marijs ("de Veer" genoemd) had met z'n mes Klaas van Belzen en diens jongere broer Marinus van Belzen (zonen van Slisje) verwond. De oorzaak was jaloezie om een meisje, Jacomina Meulmeester (MientjeKuuper genoemd). Mientje verkeerde met Klaas van Belzen. Toch liep Joos Marijs haar steeds achterna om met haar verkering te krijgen. Ze was echter van z'n avances niet gediend en trouwde met Klaas op 12.4.1904 te Arnemuiden. Kort na de veroordeling door de rechtbank vroeg Joos Marijs op zaterdagochtend aan z'n moeder om zijn zakgeld. Hij zei dat hij "een eindje ging kuieren". Men heeft nooit meer iets van hem gehoord! In het bevolkingsregister (Arnemuiden 1900-1920) is achter zijn naam in de kolom "Beroep" de aanduiding "visser" veranderd in "matroos ter koopvaardij". Later ontstonden over hem allerlei verhalen. Z'n neef Cornelis de Nooijer (een zoon van z'n zuster Keetje, getrouwd met "arme Jaap") vertelde dat z'n oom Joos kapitein was op een Amerikaanse vrachtboot. Na de oorlog vertelde Job Meerman (Job van Loodsje), die diende bij de Koninklijke Marine, dat hij tijdens de oorlog ergens in een havencafé in Australië een oude zeeman ouderwetse (Arnemuidse) liedjes had horen zingen zoals "Toen ik op Neerlands bergje stond". Hoe dan ook: Joos was weg en bleef weg! Joos was de zoon van Jacobus Marijs (Koolwiekje) en Maatje van Belzen (Ma Siene). Hij werd geboren te Arnemuiden op 9.2.1883. Hij werd veroordeeld op 23.5.1902 door de Arrondissementsrechtbank te Middelburg tot vier maanden gevangenis (de eis was zes maanden). Hij heeft deze straf echter nooit uitgezeten (althans dit is in de gerechtelijke archieven niet bekend). Naar de Verenigde Staten is hij niet vertrokken. Zeker niet onder zijn eigen naam, want hij komt niet voor in de archiefboeken van Nederlandse emigrantennamen van de Amerikaanse regering. Van het verslag van de rechtbank is alleen de eerste en laatste pagina gecopieerd; de tussenliggende pagina's (de getuigenverklaringen) zijn in verkorte vorm weergegeven.

Ter verduidelijking nog enige verdere gegevens. De herberg van Hendrik Meerman stond halverwege de Lionstraat. Deze was eigenlijk van zijn vrouw Geertruid Rijkse, van beroep herbergierster. De bijnaam van Jacomina Meulmeester, Mientje Kuuper, is afkomstig van haar grootmoeder Cornelia Kuyper, geboren op 31.10.1839 te Arnemuiden als dochter van Pieter Kuyper en Adriana Klaasse. Cornelia Kuyper trouwde op 19.4.1862 te Arnemuiden met Lieven de Nooyer. Dochter Adriana de Nooyer uit dit huwelijk trouwde met Isaak Meulmeester; dit waren dus de ouders van Jacomina (Mientje) Meulmeester.

De getuigen waren: 1. Klaas van Belzen, geb. 25.8.1883 Arn.; overl. 18.11.1967 Arn.; 2. Marinus van Belzen, geb. 6.7.1887 Arn.; overl. 15.12.1950 Arn.; 3. Jacobus Lourus Toussaint (schoenmaker te Arn., alhier beter bekend als Ko Seluu); 4. Ary de Meulmeester (Bonte Arie), geb. 27.7.1881 Arn.; overl. 1.4.1943 Arn.; 5. Jacomina Meulmeester, geb. 23.11.1884 Arn.; overl. 26.9.1967 Arn.; 6. Casper Mulder, geb. 8.7.1884 Arn.; overl. waarschijnlijk te Vlissingen. Verder was in de herberg aanwezig een zekere De Nooijer. Deze wordt niet met name genoemd en ook niet als getuige gehoord.

Getuigenverklaringen:

1. K. van Belzen verklaarde dat hij op die bewuste tijd en plaats samen met de 6e getuige Mulder en een zekere De Nooyer was gezeten aan een tafeltje in de herberg van Meerman, waar zich ook de beklaagde bevond. Toen Mulder zich even naar buiten begaf stond hij op en ging naar de toonbank waar beklaagde ruzie met hem begon te zoeken, hem daarna achterna kwam naar het tafeltje, naast hem ging staan met een geopend mes (zoals op de zitting aanwezig) en onder het zeggen van: "Ben je hier bang voor?", hem 2 steken in de linkerbovenarm toebracht en daarna nog een verwonding boven het rechteroog. Getuige raakte daarop enigszins bedwelmd en bloedde uit zijn verwondingen. Na eerste heelkundige hulp van dokter Catz is hij daarna nog 12 dagen onder doktersbehandeling geweest, zodat hij niet mocht werken.

2. M. van Belzen (14 jaar, zonder eed) verklaarde dat hij zich op bedoelde tijd met nog enige andere jongens in gezegde herberg bevond en had gehoord dat de beklaagde aan eerste getuige vroeg: "Waar is Mulder?", waarop deze antwoordde: "die moet je maar zoeken". Daarop daagde beklaagde de eerste getuige uit tot vechten. Toen eerste getuige van de toonbank terugging naar zijn tafeltje, volgde beklaagde hem, stak de rechterhand in zijn broekzak en haalde daaruit een geopend mes, zoals ter zitting aanwezig, en vroeg: "Ben je daar bang voor?", waarna hij de eerste getuige twee steken toebracht in de linkerbovenarm. Hij verklaarde verder dat hij de beklaagde toen vroeg: "Waarom snij je mijn broer?". Zonder iets te zeggen bracht beklaagde ook hem een bloedende snede over het voorhoofd toe. Na gedane hechtingen door dokter Catz mocht hij 14 dagen niet werken.

3. J.L. Toussaint verklaarde dat hij op bedoelde tijd in de herberg komende enige jongens aan de toonbank zag staan die ruzie hadden, waaronder de beklaagde die erg boos leek. Hij zag dat beklaagde de rechterhand in zijn broekzak stak en daaruit een knipmes voor de dag haalde, dit mes zag openen en vervolgens de eerste getuige twee steken in de linkerbovenarm zag toebrengen. Daarop wierp de zesde getuige met stoelen naar de beklaagde. Hij verklaarde verder dat de tweede getuige met een bebloed gezicht naar hem toekwam en zei: "Daar krijg ik zomaar een snee". Hij verklaarde tenslotte dat hij het mes, in judicia, uit handen van beklaagde had genomen en aan veldwachter Beks overhandigd.

4. A. de Meulmeester verklaarde, dat hij op vorenvermelde tijd de eerste getuige naar de toonbank heeft zien gaan, waar enige jongens ruzie maakten over een meisje Meulmeester en dat hij beklaagde hoorde vragen naar Mulder. Hij verklaarde verder dat hij beklaagde een mes uit zijn rechterbroekzak zag halen en met dat geopende mes de eerste getuige tot tweemaal toe in de linkerbovenarm zag steken, daarna een verwonding aan het rechteroog toebracht en tenslotte een steek in de rug. Dat daarop de tweede getuige aan beklaagde vroeg waarom hij zijn broer had gesneden, waarna beklaagde de tweede getuige een bloedende snede over het voorhoofd toebracht. Hij verklaarde voorts dat vorige getuige (Toussaint) het mes van de beklaagde heeft ontnomen, maar dat hij niet had kunnen zien of de steken, aan de eerste getuige in arm en rug toegebracht, verwondingen hadden veroorzaakt, uit hoofde van de kleren die de eerste getuige destijds droeg.

5. Jacomina Meulmeester verklaarde verkering te hebben met eerste getuige, maar dat beklaagde haar steeds naliep om met haar verkering te hebben. Op de bewuste avond om ongeveer 7 uur had beklaagde haar ontmoet op de openbare straat te Arnemuiden en, uit jalouzie, iets wraakzuchtigs en kwetsend tegen haar gezegd (naar mijn mening niet voor publicatie geschikt. LvB).

6. C. Mulder verklaarde dat hij op gezegde tijd in de herberg aan een tafeltje zat met eerste getuige en een zekere De Nooyer, dat hij zich even daarna had verwijderd en naar buiten was gegaan, en terugkomend waarnam dat beklaagde met eerste getuige een woordentwist had en beklaagde een geopend mes in de hand hield, als ter zitting getoond. Hij verklaarde verder niet te hebben gezien dat beklaagde hiermee de eerste getuige had gestoken maar wel dat beklaagde de tweede getuige een snede over het voorhoofd toebracht na de vraag: "Waarom steek je mijn broer?". Hij verklaarde tenslotte te hebben gezien dat derde getuige het mes van beklaagde afnam en dat hij daarna naar de beklaagde een stoel had geworpen en hem met een klomp op het hoofd had geslagen. Overwegende, dat beklaagde ter gerechtszitting heeft opgegeven dat zesde getuige begonnen was hem in de herberg te mishandelen door slaan, schoppen en met een mes te verwonden (welke opgave echter door geen enkele der gehoorde getuigen is bevestigd); dat hij daarna buiten zichzelf is geraakt en niet meer wist wat hij daarna al of niet gedaan had; dat hij ontkent in gezegde avond enige bedreigende woorden te hebben geuit tegen vijfde getuige; dat hij het hem getoonde mes herkent als het zijne welke hij op die avond bij zich droeg; overwegende dat uit een ter rechtzitting voorgelezen proces-verbaal van de rijksveldwachter Beks te Arnemuiden blijkt, dat deze op bewuste avond uit handen van derde getuige in beslag genomen had, wel degelijk het in judicia aanwezige mes was; overwegende, dat alzoo uit de verklaringen van de eerste, derde en vierde getuige is bewezen het eerste en door de verklaringen van de vierde en zesde getuige het tweede feit de beklaagde ten laste gelegd (iedere verklaring slechts in zoverre zij het bedoelde feit betreft), terwijl die bewijsmiddelen tevens de schuld-plichtigheid van de beklaagde aan die feiten medebrengen, dat de beklaagde in den avond van 5 april 1902 te omstreeks 9 uur in de herberg van H. Meerman te Arnemuiden moedwillig met een mes K. van Belzen 2 steken in den linkerarm en M. van Belzen ene snede in het aangezicht heeft toegebracht, tengevolge waarvan deze bloedend verwond zijn.

Bronnen: Gerechtelijke archieven te Middelburg. B.S. en bevolkingsregister Arnemuiden.

Excuses voor de gebruikte bijnamen ter verduidelijking. Arneklanken: December 1999, Auteur: L. van Belzen

Adres en contactgevens

Externe links

Bronnen