Een café dat tussen 1881 en 1966 was gevestigd op de hoek van de Kromme Weele en de Vlasmarkt. De zaak was een opvolger van Jarmuiden en een voorloper van Braai-tapperij De Mug.
Inhoud
Geschiedenis
1881
|
A.R. de Klerck In 1881 heeft Abraham Rudolph de Klerck een tapperij op het adres Vlasmarkt L 25 (later vernummerd tot 56). |
1886
|
C. de Klerck Hij wordt in 1886 opgevolgd door zijn zoon Cornelis de Klerck, die op het adres zowel als herbergier als tapper staat geregistreerd. In 1888 zet De Klerck 'het huis en erf met vergunning' te koop en verkoopt hij de zaak voor Fl. 4.500,-- aan Daniel Dekker die met zijn vrouw Fransina Minderhoud tot 1899 het Koffiehuis zal uitbaten. |
1888
|
A. Dekker en Fransina Minderhoud In 1888 zet De Klerck 'het huis en erf met vergunning' te koop en verkoopt hij de zaak voor Fl. 4.500,-- aan Daniel Dekker die met zijn vrouw Fransina Minderhoud tot 1899 het Koffiehuis zal uitbaten. |
1899
|
Jakob Gabriëlse Jakob Gabriëlse is de nieuwe eigenaar en hij noemt de zaak café Gabriëlse, maar de zaak staat ook bekend als het 'Koffiehuis' of 'Jarmuijden'. |
1934
|
Willem Gabriëlse Wanneer Jacob na een ziekte in 1934 komt te overlijden zet zijn zoon Willem Gabriëlse (zeeuwengezocht [1]) de zaak voort. |
1966
|
I.J.W. Degenaars In 1966 is Sjaak Degenaars de nieuwe eigenaar - hij noemt het café dan al "'t Mugje". Eind 1966 verlaat Sjaak de zaak al weer, om Het Zwarte Schaap aan Herenstraat 6 te exploiteren. Het café komt dan enkele jaren leeg te staan, om pas na een grondige verbouwing weer te openen in 1973, als De Mug van Barend Midavaine. |
Foto's
Meer afbeeldingen zijn te vinden op Gabriëlse/fotos.
Naamgeving
Vernoemd naar de toenmalige eigenaar, Willem Gabriëlse. Bijnaam: 'Jarmuiden'. Jarmuiden is de Nederlandse vertaling van de Engelse kustplaats Yarmouth waarmee handel werd gedaan (Wikipedia).
Bijzonderheden
- Fransina Minderhoud's zus Pieternella zat in De Roode Leeuw in Zoutelande.
- Peter Ingelse schrijft bij de foto van de buren in 1940: "Tijdens een bezoekje aan m’n moeder kwam het fotootje op de proppen. Het meisje vooraan is zij op tweejarige leeftijd. Ze poseert voor haar geboortehuis, waar opa zijn klokken en sieraden verkocht. Het moet voorjaar 1940 zijn en ook herkenbaar zijn oom Kees en tante Annie Mooiman – Berkeveld. De man links was de knecht, want zo heette een winkelbediende in die tijd. Op de recente foto is de lokatie duidelijk herkenbaar: naast de Mug."
- A.R. de Klerck was de betovergrootvader van Arjen De Pagter (van De Pagter Vastgoed en De Pagter Antiek & Interieur
- Mevrouw Keulemans vertelt over Jakob Gabriëlse, op de hoek Vlasmarkt/Kromme Weele. Die Jakob had als bijnaam "Jaapje van 'toekje". Logisch, z'n pand zat op een hoek en bijnamen waren heel normaal. Vooral op Westkapelle waar zijn voorouders vandaan kwamen. De moeder van Jakob (of Jacob) had een winkel in garen en band op De (Oude) Burg, later opgegaan in Joziasse. Daar zit nu Bliek Mode. Eigenlijk niet te vergelijken want ziet er na de herindeling WOII heel anders uit. De buurman van Jakob Gabriëlse op de Kromme Weele was Willem Bal, opkoper van antiek. Vooral Chinees en Japans aardewerk. Dat staat nu allemaal in het Zeeuws Museum. Heeft 'ie bij z'n dood geschonken.
Mooie verhalen
Albert Prins over café Gabriëlse
Herinneringen van Albert Prins aan het café van Willem Gabriëlse:
"Op de hoek van de Vlasmarkt en de Kromme Weele was al lang voor de oorlog een café gevestigd. Het stond bekend als “Het Koffiehuis”. Hoewel? Wat, koffiehuis? De grootste omzet moest echt niet van de koffie komen.
Willem Gabriëlse was de waard. Hij had de zaak van zijn vader Jaap Gabriëlse overgenomen, nadat die in de jaren ’20 was overleden. Het was crisistijd geworden, Wim was ontslagen bij de Scheldewerf in Vlissingen en dus lag het voor de hand dat hij de zaak zou voortzette. De diplomatieke vaardigheid van een kastelein had hij van zijn vader afgekeken en luisterde geduldig naar allerlei onzinverhalen van gasten die soms een glaasje teveel dronken. Zelf dronk hij geen druppel, en zo hoort het ook. Wanneer de kastelein wel drinkt is hij geen knip voor de neus waard, vonden zijn klanten. De inrichting was sober; een kale houten vloer, wat eenvoudige tafeltjes, stoelen van verschillend makelij en een biljart. De toog was een echte tapkast met daarachter een uitstalkast voor flessen drank, dat nooit een volledig assortiment genoemd kon worden.
Ik heb altijd een speciale belangstelling aan de dag gelegd voor dit soort achteraf gelegen cafeetjes. Je treft er vaak mensen aan met bijzondere interesses, opmerkelijke hobby’s of meeslepende levensverhalen, de klanten eisen allemaal een eigen podium waar ze omstandig hun verhaal kwijt willen, aan wie het maar horen wil. Die interesse is al vroeg in mijn jeugd ontstaan.
Maar, “De Mug” moest ik beslist ontwijken, daar deugde het niet. Ik mocht daar nooit naar binnen, dat hoorde niet. Maar wat niet hoorde wilde ik toch graag weten, daarom gluurde ik tussen de gordijntjes stiekem naar binnen. Of wanneer de deur openstond, verscheen ik nieuwsgierig in het deurgat, tot meneer Willem me wegstuurde. “Joeng jie ‘oort ‘ier nie’ tuus,“ gaf hij mij te verstaan. Maar wat zag ik? Veel mensen zaten er nooit, een paar oude mannetjes legden een kaartje, kleine glaasjes stonden op tafel. Aan een ander tafeltje zat een mannetje wezenloos naar buiten te staren. Dat kan toch nooit gevaarlijk zijn, dacht ik.
Fietsenstalling bij De Mug
Het cafeetje leed, voor de oorlog al, een onopgemerkt bestaan, schermutselingen vonden zelden plaats. Door de week was er een geregelde aanloop, voornamelijk na werktijd. De drukste dag was de donderdag, wanneer boeren van heel Walcheren de stad introkken naar de weekmarkt. Het was dan een drukte van belang met veel aanloop. De boeren kwamen met koets en paard of per fiets.
Die fiets moest ergens gestald worden, en daar had Willem een goed idee voor bedacht. Op zijn achterplaatsje konden de boeren hun fiets gratis stallen. Voor goed fatsoen dronken de klanten toch wel een kopje koffie, met soms wat sterks erbij. De sfeer werd daardoor vanzelf vrolijk en de klanten bleven hangen met gevolg dat het nog joliger werd. Maar pas op; als echte innemers wilde die boeren toch ook weer niet te boek staan, daar kwamen praatjes van.
Niettemin liet de kastelein, op stil verzoek, wel onopgemerkt een flesje jenever in de fietstas glijden. Dat was goed voor onderweg of thuis bij moeder de vrouw. Dat was heel slim van die Willem. En omdat Willem en ook zijn broer Jan zo mager waren als een lat en daar ook geen gram bijkwam, kreeg Willem al snel de bijnaam “De Mug”. Zo ontstond tot op de dag van vandaag in de volksmond de bijnaam van het café. Terwijl toch een andere naam op de gevel geschreven stond. Die kwam tevoorschijn bij een grote opknapbeurt van het buiten schilderwerk. Ko Kabboord, de huisschilder van de overkant, ontdekte de naam “Jarmuiden,” wat naar Yarmouth in Engeland verwijst, of misschien wel naar een verdronken dorpje ergens voor de kust. Willem vond die naam zo bijzonder, dat hij het heeft laten terug schilderen. Deze bijzonderheid heeft niets veranderd aan de bijnaam van het café.
Dronken boertje
Niet alle klanten van “De Mug” gedroegen zich fatsoenlijk onder het genot van een alcoholische versnapering, er zijn nu eenmaal mensen die de rem op hun geestverruimende ervaring niet kunnen hanteren. Zo ook het boertje dat altijd vriendelijk de zaak betrad en voor steeds langere tijd van zijn neutjes genoot. Zo lang dat hij er eerst lollig van werd, daarna zo tipsy dat hij niet meer wist waar hij terecht was gekomen. Totdat hij op het laatst zo laveloos toeterzat was geworden dat Willem het koetsje van de boer liet aanrukken. Met alleman en macht hezen ze de brave drinkebroer in het karos, gaven het paard een klap op z’ n kont en wis en waarachtig, het paard begreep wat het te doen stond. Veilig en wel werd het boertje thuis afgeleverd. Vrouwlief kon de zorg verder voortzetten.
Schuttershof en De Mug
Dat Willem schappelijk was met zijn prijzen voor spijs en drank stond ruim bekend. Ook bij de bezoekers van de tegenover gelegen feestzaal Het Schuttershof. Want in de pauze van een toneelvoorstelling liep de zaal leeg, dan kon je een groepje cultuurliefhebbers aantreffen bij “De Mug.” Daar was de borrel en koffie beduidend goedkoper. Dat gemis aan omzet trof het bestuur van Het Schuttershof aanmerkelijk, tot ze toch maar besloten tijdens de pauze de deuren op slot te houden. Niemand kon er meer uit en zo bleef de omzet waar die thuis hoorde.
Fietsenstalling bij Klercq
De crisis aan het einde van de jaren ’20 trof ook de omzet van Klercq, daar moest een aanvulling voor verzonnen worden. Opoe zag met lede ogen aan dat bij “De Mug” een fietsenstalling was ontstaan, waar Gabriëlse succes mee had. In hun huis was genoeg ruimte om ook een stalling uit te baten. En passant kochten de boeren dan misschien ook nog wel een mandje, of beter nog bestelden ze een dozijn aardappelmanden. Betje zag veel voordeel in dit idee, de potentiële klanten kwamen vanzelf in de winkel. Bij Klercq was het stallen van fietsen niet gratis, voor niets iets bieden heeft geen waarde besliste Betje. Zo dicht bij de Markt je fiets stallen, droog en bewaakt, daar moest voor betaald worden. Eerst kostte het een ‘kluut’ wat het equivalent van een stuiver was, daarna kostte het de boeren een dubbeltje. Waarop ze zich beklaagden; “Klaoreco jie wor’ duur ‘oor.” Toch hadden ze het er voor over, want niet alleen was hun fiets goed verzorgd, ook kon de fietslamp van carbid worden voorzien. Dat was opa’ s taak. Bij de drogist haalde hij een voorraadje carbid voor het geval bij een fiets de carbidlamp niet wilde ontsteken. Dat euvel kwam veelvuldig voor. Het goedje plofte of was vochtig geworden. Voor een paar stuivers verkocht Klercq een nieuw stukje carbid.
Klercq kan’k m’n fiets nog kwiet?
De service van Klercq bleek een groot succes en werd dan ook op professionele wijze uitgevoerd. Elke fiets werd geringd met een kaartje, de eigenaar kreeg een reçuutje en kon zodoende zijn eigendom herkennen. Op de fietsdagen, zoals de wekelijkse marktdag binnen de familie werd genoemd, stonden de fietsen in meer dan dubbele rijen opgesteld vanaf de gang tot achter in de tuin. Overal stond het propvol met degelijke boerenfietsen, tot er bijna geen meer bij kon. Dan kwam op het laatste moment toch nog een klant met het verzoek; “Klercq kan ik mien fiets nog bie joe kwiet?’ “Tuurlijk wel,” zei Opa braaf. Nee, zeggen was een probleem voor hem, zijn goeiigheid zat hem daarvoor in de weg. Zelfs op een tweede of derde paasdag kon hij zo’ n verzoek niet afslaan De winkel was op die dag gesloten, het waren juist van die zeldzame dagen dat het gezin een uitstapje kon maken, bijvoorbeeld naar Domburg. De Wilhelmina Uitspanning met de speeltuin, het terras en de ijskraam waren voor de kinderen het vertier waar reikhalzend naar uit gekeken werd. Opoe had zich op de dag helemaal verheugd, de kinderen werden in hun zondagse goed gestoken, de boterhammetjes waren gesmeerd, twee flessen limonade lagen al in het picknickmandje. Afijn, alles was ingesteld op een verrukkelijk dagje uitgaan. En wat gebeurde? Jawel hoor, Theeuwes had een paar fietsen aangenomen voor de stalling. En wat moest daarmee gebeuren? Juist ja, wachten tot die boeren meer beneveld dan nuchter hun fiets kwamen ophalen, meestal laat op de dag.
Betje in katzwijm
Betje zag de geest voor haar ziel kruipen; “En noe kunne’ we nie’ weg, en we ‘adden ut de kinderen nog zôô belôôfd. En noe kunne’ we weer wachte’ tot zôô’ n boer terug kom. En noe lôôpt d’ n ‘êêle dag in deuge’. En noe, En noe,……noe,…..Het bloed joeg voor haar ogen, haar adem kreeg ze niet meer onder controle en prompt viel ze ter plekke in katzwijm op de koude stenen vloer van de binnenplaats. Theeuwes raakte helemaal in paniek; “Vrouw toch, wa’ doe jie noe, wa’ doe jie noe?” De kinderen stonden er beteuterd bij te kijken. Maar Betje wist wel wat ze deed, niet zonder gebrek aan theatraal gevoel, deed ze de ogen open en weer snel dicht om te zien hoe haar man reageerde. Theeuwes moest goed voelen wat hij haar aandeed. Met veel misbaar, zocht ze op gekunstelde manier naar haar tasje, haalde er omstandig een zakdoekje met eau de cologne uit, depte het onder haar neus en kwam met veel omhaal weer tot zichzelf. Opa hielp haar behulpzaam overeind, wat ze in deze situatie narrig liet welgevallen. Dat hoorde ook bij haar spel. “Zôô, dan moe’ jie maor tuus blieve’, bie joe fietse.” Daar kon Theeuwes weinig tegen inbrengen. Betje vertrok met ‘d’n guus’ naar het strand. De rit met de omnibus was al feest, onderweg moest het paard in Oostkapelle een pauze nemen, het had dorst en moest bijgevoederd worden met haver. Vroeg in de avond kwamen Betje met ‘d’n guus’ weer ‘thuus’. Opoe was op haar blote armen een beetje verbrand door de zon, haar ruim voorkomen gloeide ook nog na, de kinderen zeurden over een branderig gevoel op de rug en opa had slechte zin, want die had een leuk dagje uit gemist. Zo had iedereen een beetje straf gekregen. Het enige voordeel was dat een paar dubbeltjes extra waren verdient.
De kippen van Volmer (1939-1940)
Een verhaal van Albert Prins
Het huis van Volmer op de Penninghoek grensde met de tuin aan de achterzijde aan de tuin van Klercq op de Vlasmarkt. Daartussen bestond nog een open plek dat toebehoorde aan de garage van Tissink. Geen hek of haag scheidde deze stadstuintjes. Een beetje rommelig gedoe was het in feite, toch gaf het geen aanleiding tot onenigheid
Volmer hield kippen voor de leg en de slacht. Klercq voorzag zijn huishouden op dezelfde manier van een zacht gekookt eitje bij het ontbijt. De kippen werden goed verzorgd en mochten vrij rondlopen. Op het onbegrensde terrein tokten ze er lustig op los, hier pikten ze een lekker wormpje of ze vonden wel een vers blaadje sla. Dat vredige tafereeltje aanschouwde Volmer en Klercq met genoegen en ze vertrouwden er op dat iedere kip wist in welk hok het thuis hoorde. Totdat Volmer zijn kippen ging tellen. Hij kwam één kip tekort en wist zeker dat die per vergissing bij Klercq onderdak had gevonden, tussen rotzooi van Tissink had ze zich vast en zeker niet verscholen.
Volmer klampte in alle vriendelijkheid Theeuwes Klercq aan en vroeg; “Klercq 'eb jie soms uun kip van mien, wil jie ins kieke, en ‘m kip t'ruggeve.” De vooringenomen stelligheid, waarmee Volmer zijn buurman aansprak viel niet in goede aarde. Waarop Theeuwes antwoordde; “Da kan nie, al die kippe zien van mien en nie van joe.” Waarschijnlijk had Theeuwes zijn dag niet, er waren voor hem ook van die dagen dat hij sikkeneurig was. Koppig hield hij vol dat alle kippen van hem waren, ze waren immers allemaal even wit.
Het gesteggel ontaardde in een ruzie, waarop Volmer even volhardend op zijn standpunt bleef staan. Zijn telling moest juist zijn, hij miste één kip en die kon maar één richting zijn gewandeld en dat was naar het kippenhok van Klercq. Volmer liet het er niet bij zitten en haalde er de politie bij. Niet lang daarna stond agent Verhage in vol ornaat bij Klercq in de gang. Verhage woonde boven de winkel van Dronkers op de Vlasmarkt, waardoor de arbitraire macht snel ter plaatse was. Op die interventie had Theeuwes niet gerekend, dat een agent van politie hem tot de orde moest roepen, dat paste niet in de welbevindelijkheid van zijn zorgvuldig besloten bestaan, wat door een onaangekondigd persoon niet verstoord moest worden.
De situatie werd er lichtelijk explosief van. Zoals een ambtenaar in funktie betaamd, nam Verhage het heft in handen. Om zeker te weten of het aantal kippen juist was, moest worden geteld. Theeuwes moest opgeven hoeveel kippen hij bezat, van Volmer werd hetzelfde verwacht. De conclusie was simpel; bij Klercq zat 1 kip teveel in het hok. Nog steeds niet overtuigd van zijn ongelijk en met veel tegenzin overhandigde Theeuwes de kakelende witte kip aan de agent, die het fladderende beest overdroeg aan de rechtmatige eigenaar. Theeuwes mompelde nog, die kip is even wit als alle andere, die kan evengoed toch van mien zien. Volmer wilde weten of zijn kip ook nog een ei had gelegd, want dan wilde hij die toch wel graag meenemen. Agent Verhage vond het nu wel welletjes geworden. Theeuwes verdween mokkend naar de woonkamer, Volmer werd de richting van zijn tuin opgestuurd. Verhage verdween via de Penninghoek.
Volmer kon na dit incident geen goed meer doen bij Klercq. Het is bij een stilzwijgend bestand gebleven. Een vriendelijk goeie dag was er niet meer bij.
Willem de Mug
Toen Willem Gabriëlse, altijd gehuld in stofjas, in de zaak stond heette die Het Koffiehuis. Willem dronk zelf niet, maar was altijd zeer begaan met het welbevinden van zijn klanten. Hij had nog al wat fietsende klanten die van buiten Middelburg kwamen. Zij konden hun fiets altijd gratis stallen op het achterplaatsje, wat een tweeledig voordeel had. Ze konden natuurlijk hun fiets voor noppes kwijt, maar voor degenen die niet voor stevige innemers wilden doorgaan was er nog een prettige en praktische bijkomstigheid. Aan de toog namen ze een koffie met soms een bescheiden borreltje - een toevallige passant die slechts een hartversterkertje neemt. In de tussentijd had Willem echter op steelse wijze de fietstas van die toevallige passant voorzien van een fles drank naar keuze voor onderweg. De zorg van Willem ging zelfs zo ver dat hij klanten die te zeer in olie waren persoonlijk op de fiets thuis afleverde. Het café was toen al voor intimi bekend onder de naam De Mug. Dat refereerde aan de wat schriele gestalte van Willem en ook aan zijn broer Jan, enthousiast voetballer bij Zeelandia, die hetzelfde postuur had. De broers hadden dus allebei de zelfde bijnaam en het was dan ook geen toevalligheid dat latere nieuwe eigenaar Sjaak Degenaars de zaak Het Mugje noemde en Barend Midavaine weer later De Mug zijn definitieve naam gaf.
(bron: Mondvol Middelburg, Jacques Cats; uitgave nr. 7 maart 1993 Den Boer Drukkers Middelburg)
Externe links
Bronnen
- Foto's: Beeldbank Zeeland Zeeuwse Bibliotheek, Zeeland in Beeld, Zeeuws Archief, Beeldbank Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, collectie Peter Ingelse
- Krantenknipsels: Krantenbank Zeeland Zeeuwse Bibliotheek
- Albert Prins