Middelburg Dronk

Kroegpraat

Kroegpraat cover.PNG

Kroegpraat: columns van Rob van Hese en Edwin Mijnsbergen in de Middelburgse en Veerse Bode

Vanaf juni 2015 schrijven redacteurs Rob van Hese en Edwin Mijnsbergen columns over de Walcherse horeca in de De Middelburgse & Veerse Bode, onder de naam Kroegpraat. Deze columns zijn ook terug te vinden op de columnpagina van De Bode. Columns die Rob en Edwin eerder onder de naam 'Barcodes' schreven voor de PZC (tussen 6 december 2013 en 20 mei 2015) zijn terug te vinden op de gelijknamige pagina op Middelburg Dronk.

Augustus 2015

Koopjesjagers bij V&D (Rob 18 augustus 2015)

Een tijdje geleden werd ik uitgenodigd voor een zogenaamd werkontbijt bij – of all places – de HEMA aan de Lange Delft in Middelburg. De HEMA waar je, met een onsje varkenslever en pekelvlees in de hand, bij de kassa gevraagd wordt of er misschien ook interesse is voor gevulde koeken. Terwijl je toch alleen maar een broodje met halfom wilde vullen. Maar ja, die arme caissières moeten wel zo’n vermaledijde vraag stellen. Anders dreigt een sanctie en bij herhaling zelfs ontslag: echt HEMA. We werkten ons op de eerste verdieping door het ontbijt heen en voelden ons een beetje als window dressing te kijk zitten. Die bewuste ochtend wisten we de ogen van een aantal kuierende mensen door de nondescripte Lange Delft op ons gericht. Ze wisten natuurlijk niet dat we aan het werk waren en misschien ging het hen alleen maar om dat begeerde tafeltje aan het raam. De broodjes smaakten goed en deden me terug denken aan begin jaren ’70 van de vorige eeuw toen je in de toenmalige V&D ook broodjes kon eten, zij het parterre, ongeveer op de plaats waar ik nu mijn varkenslever en pekelvlees scoor.

In 1966 wilde Vodden&Dodden weleens wat anders en opende de Restorette waar het winkelend publiek terecht kon voor lafenis, want winkelen is nu eenmaal een vermoeiende bezigheid. In eerste instantie beschikte V&D over verlof B, non-alcoholische dranken, maar korte tijd later was verlof A, zwakalcoholische dranken, een feit zodat je er ook een biertje of wijntje kon drinken. Afijn, dat was fijn voor de drinkebroers in de dop bij wie de dorst al was komen aanwaaien. Sjaak Louws, mijn RHBS-maatje, en bovengetekende lunchten begin jaren ’70 regelmatig in de Restorette. We werden als langharig tuig altijd nauwkeurig in de gaten gehouden door Gilles van de Prumediek, een gepensioneerd politieagent die wat zakgeld verdiende als winkeldetective. Hij liep op een winterdag keurig in kostuum, maar zonder overjas. Dat was natuurlijk verdacht. Maigret, zoals hij door Middelburgers genoemd werd, was een stille met een uitroepteken, maar misschien was het louter een proactieve functie; zo van hou je handen thuis want hier waak ik.

Als we lunchten, gingen we strijk en zet voor een broodje Hollandse garnalen vergezeld van een flesje bier. We hadden gedetecteerd dat er tussen de middag altijd een wisseling van de wacht plaats had in de Restorette. Wellicht ging de gaande man zelf zijn middagboterham in de kantine eten. Nu wil het geval dat op enig moment de komende man er van uit ging dat we al bij de gaande betaald hadden en we dus gratis lunchten. Sindsdien jaagden we op koopjes in V&D. Ik moet zeggen dat we vaak de mazzel aan onze kont hadden hangen en de lunch ons geen fluit kostte, zelfs niet een kleintje van een cent. Later veranderde de naam van de Restorette in Le Café en nog later in Le Marché tot V&D tenslotte de aftocht blies en de HEMA er sindsdien (werk)ontbijtjes serveert.

Bierdoppen tellen bie Dekker (Rob 11 augustus 2015)

Precies een week geleden deed ik een dagje Domburg – sommigen van Westkappel noemen dat Aagtekerke-Noord – met mijn oud-RHBS klasgenoot en geboren Domburger Cees Maas. Net na Aagtekerke zelve stopte hij in een doodlopend weggetje vlak bij Duinvliet dat uitkijkt over de Kalfhoek. We staken een zware van de Weduwe op – een tevreden roker is geen onruststoker – en filosofeerden wat over de schoonheid van het vlakke, Walcherse landschap. Ik zei dat ik altijd al een column over Aagtekerke had willen schrijven, maar dat de stof daartoe me ontbrak. Cees zei dat hij wel een mooi verhaal wist. Zo is deze Kroegpraat dus eigenlijk van horen zeggen. Al aan het einde van de 18e eeuw stond er een herberg annex kruidenierszaak op het Dorpsplein van Aagtekerke die werd uitgebaat door de familie Maljers. In 1927 neemt Andries Dekker de negotie van Maljers over. Hij wordt in de jaren ’60 opgevolgd door zijn zonen Hendrik en Wannes. De zaak had geen naam, doch de dorstigen van Walcheren laafden zich ‘bie Dekker’ en niet anders. De klandizie bestond voornamelijk uit vrijgezelle jongemannen van boerderijen uit de omtrek, zoals de Hazenberg en de Dankbare, die zich periodiek geestdriftig volgoten met flesjes bier. De Dekker’s hielden er een eenvoudig maar zeer doelgericht rekenmodel op na. De doppen van de bierflesjes, er was nog geen tap, kregen een plaats op de toog bij de besteller en aan het eind van de avond was het bierdoppen tellen geblazen en aansluitend de aftocht.

De aftocht van Krien van de Dankbare kende echter op enig moment een noodlottige afloop. Krien had een stevig aantal flesjes bier gedronken en was daardoor niet meer zo vast ter fiets. Hij reed de watergang bij het Kalfhoeksepad in en verdronk. De watergang was dus Krien’s Styx, de rivier die men over moest varen om naar de andere wereld te gaan. Zo’n overtocht was niet gratis. Men moest veerman Charon de vaste prijs van een obool betalen. Dat muntstuk werd op de tong van de overledene gelegd zodat Charon met een lichte vingerbeweging over de tong ging ter inning van zijn prijs. Op de tong van Krien zal geen obool of gulden gelegen hebben – een bierdop zou meer in de lijn van het verhaal hebben gelegen – maar dat is dichterlijke vrijheid na het gelag. ‘Bie Dekker’ houdt in de jaren ’80 op te bestaan, maar het leeft voor altijd voort in het gedicht van Cees Maas.

Voor Lou van Sekkeries van Krien

in de avond bij Dekker gieten vrijgezelleboeren bier in hun halzen nooit spreken ze onder het ernstig drinken

in de avond bij Dekker in iedere man flesjes, zo’n vijfentwintig slingert de fiets door de nacht en sterren

dood viel er eentje patsboem in modderpad en maneschijn en alle mensen ach die hadden het toch al gedacht

in de avond bij Dekker ernstig zopen ze zijn erfenis het overschot aan flesjes, zo’n vijfentwintig geen woord dat viel

Juli 2015

Bijzondere vriendschap in Veere (Rob 29 juli 2015)

Toen Marlies Keukelaar en Cees Verspuij enige maanden geleden de Peperboom aan de Kapellestraat in Veere overnamen van Marion Huybrecht gingen mij meerdere lichtjes tegelijk op. Natuurlijk refereerde het eerste lichtje aan Ben Huybrecht, Marions vader, die in 1973 het Veerse Meer overnam en dat drie jaar later omdoopte tot de Peperboom – Ben Huybrecht zat ook een periode in D’ Ouwe Werf. Het tweede lichtje betrof Marlies Keukelaar, want zij had haar sporen in de horeca verdiend bij de Heeren van Sint Jan in de Sint Janstraat in Middelburg. Het derde lichtje was echter doorslaggevend, want dat voerde me terug naar de kinderschoenen die ik in Veere sleet.

Mijn vader Piet was begin jaren ’50 vertegenwoordiger bij de PAM aan de Buitenhaven in Vlissingen en schuimde de provincie af naar potentiële klanten. Zo kwam hij in contact met Piet Maljers die eigenaar was van café de Vriendschap in de Kapellestraat, later dus de Peperboom. Wat begon als een zakelijke relatie, ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een bijzondere vriendschap. Aangezien Piet zijn handen vol had met zijn schip waarmee hij hand- en spandiensten leverde bij de afsluiting van het Veerse Gat, werd de Vriendschap vooral gerund door zijn vrouw Adriana die ik echter kende als tante Zus.

Nu waren de gebroeders Maljers allemaal ringrijders – vooral Wim of Jimme was een kei die vaak met gemak de kleinste ring stak – en zo gebeurde het dat ik eens een stijve kont op de rug van een Zeeuwse knol opliep op het traject Veere-Middelburg. Eenmaal in Middelburg aangekomen nam Piet het voortouw en samen, allebei op zijn boers, defileerden we door de stad. Afijn, nadat het Veerse Gat was gevuld, vertrekken Piet en Zus naar Middelburg waar ze hotel Sonnevanck aan de Blauwedijk overnemen. Daar kwam ik ook graag, vooral omdat het hotel over een papegaai beschikte die, hoe kan het ook anders, naar de naam Lorre luisterde. Lorre was een fantastisch imitator en kon zowel het zware shaghoestje van Piet als de hoge stem van Zus perfect nadoen. De controleurs van de Warenwet konden het minder appreciëren en omdat de hygiëne in het geding was, moest Lorre in een andere gelegenheid op stok. Die gelegenheid bood ons huis waar Lorre jaren heeft gelogeerd. Lorre had trouwens een bijzonder zwak voor advocaat – waar je mee omgaat wordt je soms mee besmet.

In een impuls koopt Piet een huis in Spanje met de bedoeling daar permanent te gaan wonen, maar die bevlieging was maar van korte duur. Piet was er eigenlijk te onrustig voor; hij moest wat om handen hebben. Eind jaren ’60 opent hij pension Adriana aan de Vlissingse Badhuisstraat. Later wordt er verkast naar café-restaurant de Zeeuwsche Paerel in Kruiningen en voelen Zus en Piet zich weer als een oester in het water, maar die parel bleek de laatste horecahalte. De bijzondere vriendschap tussen Piet en mijn vader is door de jaren heen altijd blijven bestaan. Wat er van Lorre is geworden weet ik niet – de vogel is wellicht gevlogen.

Dancing Zippo (Edwin 22 juli 2015)

Zippo 0001.jpg

We zijn voor Middelburgdronk.nl en alle zustersites altijd op zoek naar beeldmateriaal. Alleen al op de Middelburgse variant hebben we bijna 20.000 bestanden verzameld. Nu zijn vrijwel alle foto’s welkom, maar we hebben een zwak voor beelden uit privécollecties, die een verhaal alleen op indirecte wijze vertellen. Zo’n foto bemachtigden we een paar weken geleden ook.

Tijdens een lunch met mensen uit de horecawereld overhandigde één van de aanwezigen ons een glansfoto op A4-formaat. Op die foto was alleen een aansteker te zien, van het merk Zippo. We keken hem niet-begrijpend aan. “Dit is dé Zippo, heren”, sprak hij slechts. Toen ging er opeens een lampje branden. Hij had het hier over de aansteker die in maart 1986 voor opschudding had gezorgd in het Middelburgse uitgaansleven. In dit tijd zaten aan de Beddewijkstraat discotheek The Cavern en nachtclub Xenon. Dat waren populaire uitgaansgelegenheden. Toen de discotheek in de nacht van 4 op 5 maart volledig uitbrandde, verspreidde dat nieuwtje zich razendsnel. Als een lopend vuurtje, zou je bijna zeggen. Het geruchtencircuit sloeg op hol toen bekend werd dat de brand was aangestoken na een inbraak. Wie kon dat nu gedaan hebben? De meest wilde verhalen deden de ronde. De daders werden nooit gepakt, maar het incident betekende wel het einde van een tijdperk. The Cavern zou nooit meer terugkeren.

Kort na de brand kwam er wel een noodvoorziening, met een naam die extra olie op het roddelvuurtje gooide: Dancing Zippo. Die zaak bevond zich in de latere cinema aan het Schuttershofstraatje, maar had de ingang aan Kromme Weele 5, het adres waar nu café Rooie Oortjes is gevestigd. Het is een zaak die veel stappers van toen zich herinneren door de smerige brandlucht die nog maanden in het pand hing. Prettig was dat natuurlijk niet, maar bijna niemand liet zich erdoor uit het veld slaan. Ondanks alles ademde Zippo nog steeds een beetje de geest van The Cavern.

Voor mij persoonlijk betekende Zippo juist het begin van een tijdperk. Het was de zaal waar ik m’n eerste betaalde concert ooit bezocht. Ik was vijftien en had kort daarvoor hardrock en heavy metal ontdekt. Dat vond ik spannende muziek. In april van dat jaar was mede-eigenaar Kees Petiet erin geslaagd de Amerikaanse speedmetalband Agent Steel te boeken voor Zippo. Ook dat nieuws zorgde voor opwinding in de stad, zij het deze keer alleen onder de liefhebbers van ruige muziek. Ik had geen flauw idee wat me te wachten stond en vroeg om tips bij mijn buurmeisjes, die wel vaker evenementen bezochten die door Petiet georganiseerd werden. Geduldig legden ze uit hoe stoer hardrockers dienden te kijken en deden ze voor hoe headbangen werkt. Ik mocht zelfs een puntenband lenen, voor aan mijn pols. Het moet er belachelijk uitgezien hebben. Het concert was grandioos. Zippo was strak uitverkocht en dampte gewoon. Ik vond het allemaal zeer vernieuwend en bleek niet eens de enige te zijn. Tijdens de toegift nam de zanger een korte aanloop met de bedoeling te gaan ‘stagediven’. Dat was in Middelburg blijkbaar nog nooit vertoond, want iedereen sprong geschrokken opzij, waardoor de man half te pletter sloeg op de harde dansvloer van de zaal. Het was zowel gênant als grappig. Als ik denk aan Zippo zie ik juist dát beeld voor me, en ruik ook ik die brandlucht weer. Prachtig.

Café zonder naam (Rob, 15 juli 2015)

Al een tijd loop ik rond met het gevoel dat Biggekerke op Veere Dronk een beetje te kort wordt gedaan. In een andere tijd heb ik voor een andere medium weleens een column geschreven over café Juliana – bij Sies zeggen doorgewinterde Bekerkenaars - maar dat was het dan. Mijn inspiratie had een duwtje nodig, een duwtje dat ik kreeg op de Facebookpagina van Dorp Biggekerke. Daar schreef Pim Groeneveld kort geleden een warm verhaal over de tijd – van 1957 tot 1965 – die hij doorbracht in het pension van Klaas en Mien Janse dat gevestigd was aan de Dorpsstraat 6.

Klaas en Mien nemen in 1942 het café annex winkel over van de erven Gillis Wijnand. Rond 1860 openden Jacobus Wijnand en echtgenote Catharina Riemens een herberg, die tevens winkel was, aan de Dorpsstraat – de combinatie herberg/winkel kwam in die tijd veel voor op Walcheren. Die combinatie paarde het nuttige aan het aangename, want wie wil er nou niet steels een biertje of borrel naar binnen gieten terwijl de wederhelft om een boodschap is? Afijn, na het echtpaar Wijnand zette zoon Gillis de zaak voort tot hij in 1942 zijn laatste ademtocht liet.

De Janse’s laten er geen gras over groeien en bouwen de zaak naarmate de jaren vorderen steeds verder uit. Naast de winkel en het café-biljart komt er ook een cafetaria waar men terecht kan voor een vette hap en andere frituurgenoegens. Ook verrijst er een zaal achter het pand die bereikbaar is via een poort. In deze zaal vinden allerhande activiteiten plaats zoals vergaderingen, naai- en kniplessen van de modevakschool, maar er zijn ook zogenaamde versmakkingen op sinterklaasavond. Vroeger werd er in de herbergen en cafés op sinterklaasavond gedobbeld om allerlei prijzen, maar bij Janse werd er ook wel eens om prijzen geschoten met een windbuks – een windbuil was er vast tuk op.

Het was wat je noemt een gemengd bedrijf dat uitdijde met de groeiende behoeften van de klant. Vreemd genoeg heb ik nooit een naam van het bloeiende bedrijf kunnen ontdekken – niet in het Wijnandtijdperk, noch in de jaren van Janse. Nu was dat geen uitzondering op Walcheren, maar jammer is het wel. In januari 1965 verschijnt er een advertentie in de PZC waarin een biljart voor een klein café of cafetaria, ‘speelmaat 1.81 x 0.91 m.’, te koop wordt aangeboden; adres Dorpsstraat 6 Biggekerke. Wellicht eindigt hier de geschiedenis van het café zonder naam van Klaas en Mien, doch zeker weten doe ik dat niet. Klaas Janse overlijdt 26 januari 1976 op 75-jarige leeftijd en Pim Groeneveld schrijft in zijn verhaal dat Mien een aantal jaren geleden nog steeds in de Dorpsstraat woonde en dat er, voor het raam gezeten, maar weinig aan haar aandacht ontsnapte. Helemaal in de ban van mijn verhaal zocht ik verder naar informatie over haar en ontdekte dat Wilhelmina Cornelia Maljers 21 april 2004 op bijna 96-jarige leeftijd overleed. Kroegjaren zijn soms een lang leven beschoren, dan weer neemt kort de maat – zo zal het altijd zijn.

Terug in de tijd van Damzicht (Rob, 8 juli 2015)

Damzicht 1962 Deuropening.jpg

Een aantal weken geleden was ik te gast bij Rene-Michel Gerritsen in De Zwarte Ruiter op 't Witte Paart. Jan-Willem Antheunisse van het programma ‘Trugkieke’ was die week 65 geworden en dat moest natuurlijk gevierd worden. Nu torst het pand Dam 33 een horecageschiedenis met zich mee die te mooi is om aan voorbij te gaan. Dat wordt ‘trugkieke’ geblazen dus. Het begint al in 1900 wanneer de Maastrichtse bierbrouwerij de Zwarte Ruiter er het Maastrichts Bierhuis opent. Wellicht heeft de brouwerij de gevelsteen in de voorgevel – een zwarte ruiter op een wit paard – aangebracht.

De gevelsteen is lange tijd een bron van inspiratie geweest voor de horecaffers die er de dienst uit maakten. Vanaf 1972 heet de zaak de Zwarte Ruiter, die naam wordt in 2007 omgedoopt in ’t Witte Paart tot Rene-Michel Gerritsen in 2012 voor de naam de Zwarte Ruiter op het Witte Paart kiest. Dat is natuurlijk prachtig, maar de zaak had nog een andere naam, een naam die me, door de goeie tijd die ik er heb gehad, nog steeds als muziek in de oren klinkt, namelijk Damzicht. In november 1963 doet Adriaan de Bu zijn intrede in Damzicht, de naam die de zaak in 1934 kreeg, en daar kocht ik, scholier aan de RHBS in de St. Pieterstraat, mijn eerste biertje dat in 1969 de schappelijke som van 45 cent kostte. Ik mocht nooit fooien van meneer De Bu. Hij kende mijn vader uit een vorig leven toen hij garagehouder in Gapinge was. Verder wilde hij een korting op m’n zakgeld niet voor zijn rekening nemen. De Bu was altijd gekleed in een stofjas. Hij had een markant hoofd met zware, borstelige wenkbrauwen en oogleden die getooid waren met aanhangsels die zo angstwekkend waren dat je vanzelf braaf was.

Je kon er Jacques ‘Ko’ Prince, kunstschilder en tekenaar voor de PZC, schilderen; hij was meestal vergezeld van zijn hond Drawa. Prince woonde in de Bellinkstraat en hoewel het natuurlijk altijd een veilig gevoel geeft om op kruipafstand van een café te wonen, was Damzicht een zaak die hij voornamelijk in de morgen- en middaguren bezocht. De late uurtjes werden vaak besteed in de Reutel – Kanaalzicht voor leken – aan de Stationsstraat of in het barretje in de kelder van Sint Joris (nu de Bommel) aan de Markt.

Ko was een verwoed beoefenaar van de damsport. Hoe kan het ook anders in Damzicht? We hebben de stenen nogal eens voor ons uit geschoven. De Bu maakte, wanneer de ‘r’ in de maand was, ook furore met zijn mosselavonden waar rijp en groen aanschoof voor een pannetje zilte zaligheid. Toen De Bu in 1972 stopte, liet dat een grote leegheid achter in mijn hart, een leegheid die opspeelt nu ik schrijvenderwijs terug in de tijd van Damzicht ben. De Zwarte Ruiter was niet zo mijn meug en ik kwam er dan ook slechts sporadisch, maar de Zwarte Ruiter op het Witte Paart was een aangename kennismaking die zeker een vervolg krijgt.

De schreeuw van de Roode Leeuw (Rob, juli 2015)

Sommige herbergen en later cafés hadden en hebben namen die je op heel Walcheren tegenkwam – de Roode Leeuw was bijvoorbeeld zo’n naam. In Middelburg waren drie herbergen met die naam, maar ook Nieuw- en Sint Joosland, Domburg, Veere en Zoutelande waren van zo’n herberg voorzien. Maar deze Kroegpraat richt zich op de Roode Leeuw in Zoutelande – wellicht komt er later nog eens een andere roode leeuw over het voetlicht.

De geschiedenis van de Roode Leeuw begint in 1805 wanneer Jacomina Platschor een huis aan de Langstraat 11 koopt voor 50 pond Vlaams waar ze een herberg in begint. Vervolgens dient zich een hele rits eigenaren aan, te veel om op te noemen dus we pakken de rode draad pas weer op in 1883 wanneer Maria Sanderse eigenaar van de Roode Leeuw wordt. Ze trouwt twee jaar later met Marinus van Vlaanderen en samen zetten ze koers naar de twintigste eeuw. Het vertier in de herberg staat soms op een laag pitje dat af en toe opvlamt als bijvoorbeeld een draaiorgel de straat aandoet. Maria en Marinus figureren op de foto bij dit verhaal en hopen natuurlijk dat het feestje zich in hun herberg voortzet.

De rode draad duikt opnieuw op in 1938 wanneer Gerrit Gabriëlse caféhouder in het pand wordt. Gerrit is een echte Westkappelaar – zijn vader Lourus zat trouwens in Duinzicht aan de Langstraat 1 – en die zijn altijd strijdbaar wanneer hun broodwinning in het geding komt. In 1956 wordt het pand Langstraat 11 onteigend en mede met de onteigeningsguldens heropent Gabriëlse op 10 juli 1959 een hagelnieuwe Roode Leeuw op het adres Zuidstraat 9.

Aangezien de preciezen in de (gereformeerde) leer talrijker dan de rekkelijken waren, mochten de cafés in Zoutelande in die tijd niet op zondag geopend zijn en dat schuurde bij Gerrit. Hij gooide in 1967 de kont tegen de krib en ging toch open op zondag en lokte op die manier een reactie van de sterke arm der wet uit. Een bekeuring volgde, maar daar liet Gerrit het niet bij zitten en hij stapte naar de kantonrechter. De rechter had meer oren naar de zogenaamde zondagswet dan de gemeenteverordening en stelde Gabriëlse in het gelijk. Het openbaar ministerie tekende nog wel beroep aan, maar het kwaad was al geschied en sindsdien kon de zondagsrust in de Zoutelandse cafés worden genoten met een biertje en borreltje. De schreeuw van de Roode Leeuw, in de persoon van Gerrit Gabriëlse, ging als een kogel door de kerk en het was nog lang onrustig in het dorp.

Waar een proefproces, en dit in de meest brede zin van het woord, niet allemaal toe kan leiden. Het leidde in Zoutelande in ieder geval tot een ontknoping van de blauwe knoop op zondag. Het is niet bekend hoelang Gerrit Gabriëlse nog in zijn Roode Leeuw heeft gezeten – misschien dat iemand dat nog weet – maar eind jaren ’80 opent hotel Valkenhof in het pand waar je nog steeds voor een drankje,ook op zondag, terecht kunt.

Krasse knarren vangen veel wind (Rob, juni 2015)

De eerste Kroegpraat kan niet anders gaan dan over Seventy Seven aan de Markt in Middelburg – op nummer 77 dus. Wij, Edwin Mijnsbergen en ik, spraken er vorige week woensdag op het terras met Eugène de Kok van de Middelburgse & Veerse Bode en zoals u nu ziet, was dat een zeer constructief gesprek. We hebben opnieuw een podium waar onze verhalen over de Walcherse horeca goed zullen gedijen, want huis-aan-huis lijdt onherroepelijk naar mond-tot-mond.

Nu had en heeft Seventy Seven (Sev of de hut voor intimi) voor sommigen de functie van een gezinsvervangend tehuis, maar zowel Edwin als ik hebben ook een periode aan de andere kant van de bar gestaan en dus letterlijk uit een ander vaatje getapt. Edwin werkte er in de jaren ’90 voor Kees Rijn – bij mij was dat zo’n dikke twintig jaar eerder het geval. Begin jaren ’70 vroeg toenmalig eigenaar Ad van de Woestijne of ik in de zomermaanden voor hem wilde komen werken. Dat was natuurlijk vragen naar de bekende weg dus die beslissing was snel genomen. Afijn, achter de bar was het goed toeven en ouwehoeren met stamgasten die bijna familie waren en zo af en toe diende ik als terrasdope argeloze passanten van een drankje – toen cappuccino nog een moeilijk woord was – te voorzien. Het loon dat ik, soms in het zweet des aanschijns, verdiende was een mes dat aan twee kanten sneed. Ik ontving de helft van mijn loon schoon in het handje, terwijl de andere helft werd afgeschreven van de schuld die ik in de hut had. Poffen was in die tijd voor studerende armoedzaaiers als ik bijna een manier van leven – het boek was geduldig en wachtte op betere tijden die in mijn geval nu aanbraken.

Na die zwoele zomer ging ik Nederlands studeren aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag, maar van die kouwe kermis kwam ik al na een jaar thuis. Ik kon, en kan nog steeds, maar moeilijk zonder de Lange Jan binnen oogbereik. Ik heb er later nog als torenwachter gewerkt – de hoogste functie van Middelburg – maar dat is weer een ander verhaal. Eenmaal terug in de navel van de wereld nam ik, alsof ik nooit was weggeweest, mijn vertrouwde plaats aan de kop van de bar in Sev weer in en was het boek opnieuw geduldig tot de rekening uiteindelijk werd vereffend en sindsdien betaal ik braaf het gelag, dat meestal in de papieren loopt, contant. Tegenwoordig behoor ik tot de krasse knarren of, zoals anderen zeggen, de ouwe sannie waarvan de meesten al sinds de opening – die was op donderdag 2 juli 1970, dus we hebben binnenkort een feestje – kind aan huis zijn. We komen er, meestal op donderdag en/of vrijdag, onze dorst lessen en dan zijn de koele blondes, van het vat of op fles, niet van de lucht. Wanneer het terrasweer onstuimig tiert schuilen de dames maar wat graag achter onze brede ruggen, want de krasse knarren vangen veel wind.

Archief Kroegpraat

Oudere columns zijn te vinden op de archiefpagina van Kroegpraat

Bronnen