Middelburg Dronk

Seventy Seven/mooieverhalen

Deze mooie verhalen horen bij het artikel Seventy Seven.

  • Aage M.

In het begin van de jaren 70 maakte Aage M. naam in de Nederlandse onder- en bovenwereld met zijn zogenaamde thermische lans (niet vrij van enige freudiaanse symboliek) waarmee hij zelfs de meest onkraakbare kluis wist te openen. Hij werd door sommigen gezien als een soort Robin Hood, hoewel hij in die tijd niet direct betrapt kon worden op het aanzuiveren van de noden der armen. Aage M. werd, goed gebekt als hij was, een veel en graag geziene gast in de media en tv-coryfeeën als Willem (O) Duys dongen naar zijn lans – kortom meesterkraker Aage was een Bekende Nederlander geworden voor die benaming gemeengoed werd. Jacques Cats interviewt hem in oktober 1976 voor de PZC en Aage geeft aan dat hij voor zijn rust in Zeeland is komen wonen. Hij woont dan boven de bar-dancing-discotheek ’t Con-ma-net op de Kreukelmarkt in Goes – zijn liefste wens is, zo vertelt hij in het interview, om in het pand een boetiek in kinderkleding te beginnen. Wellicht was dat een boetiek in dekmanteltjes, want nog datzelfde jaar heeft hij in Goes tevens de seksclub Pandora in de Vuilstraat – what’s in a name. Een jaar later opent hij een tweede seksclub aan het Groenewoud in Vlissingen. In 1978 haalt Aage weer volop de pers, wanneer hij wordt verdacht van antiekheling en pandbrievenzwendel – over die laatste zaak maakt hij een jaar later zelfs een plaatje, getiteld Pandbrief boogie, met Herman Brood. Aage stapte ook weleens in Middelburg en op enig moment kwam hij vergezeld van o.a. Haagse Simon (zie Chez verre d'or ) de stamhut binnen. Toen het gezelschap echter wilde bestellen, deelde Lies aan Haagse Simon mede dat die van haar zeker niets te drinken kreeg – Lies was bang voor niemand en als je het bij haar verbruid had, kon je het verder wel schudden. Aage besloot, na een aarzelend charmeoffensiefje, dat ze maar beter konden vertrekken – bij Lies zou zelfs zijn thermische lans tevergeefs gevlamd hebben.

  • Sietse

Sietse Hielkema – een echte Fries zou je denken – is een jongen die hoorbaar uit Eindhoven komt en ooit Middelburger werd; parttime ingezetene wel te verstaan. Sietse heeft een eeuwigheid geleden de Zeevaartschool gedaan en is daarna in Middelburg in het algemeen en de stamhut in het bijzonder blijven hangen. Eerst varend op de wilde vaart maar later, en nog steeds, werkend op boorplatforms uit de kust van vooral Brazilië. Hij is een technicus pur sang, waarvan altijd enthousiast kond werd gedaan, soms zelfs tot in de ultieme gloria toe. Ken hem nu al weer zo’n twintig jaar en de drank tierde in die periode vaak zeer welig. Het begon altijd met een telefoontje: “Ja, ik ben er weer. Doen we straks een biertje” – of hij stond plotseling weer op de ouderupsenlocatie voorin alsof hij nooit was weggeweest. De vier weken dat hij dan hier was, betekende dat hier in overwegende mate Sev. Er werd gedronken op alles wat bewoog en lafenis bood, de beurskoersen werden, evenals de vrouwen, met hartstocht van commentaar voorzien - vier weken waren slechts een druppel van de zee. Hij was ook weleens een paar maanden in Middelburg, als hij mot op zijn werk had gehad en op zoek moest naar een nieuwe uitdaging - dan werd het meer dan een druppel zee, meer een mer a boire, een oceaan van dagen zonder eind. Sietse woont tegenwoordig vrijwel permanent met Tabitha en zoontje Henkie in Brazilië en wellicht is er even sprake van een periode van reflectie. Het kan ook een andere reden hebben, want hij muntte ooit eens het kernachtige aforisme: When the monkeys take over the zoo, it’s time to get out. Een paar maanden geleden was hij in Middelburg, maar ik heb hem helaas niet gezien. Hij was met Henkie en die is waarschijnlijk nog niet aan zijn horecaopvoeding toe. Doch misschien over een paar maanden, een paar jaar gaat de telefoon op een ontijdig moment en denkt deze aap: zou het kunnen… – in het missen schuilt soms een mystieke kracht.

  • Sjanquero troppo duro

Tegenwoordig is het ogenschijnlijk de normaalste zaak van de wereld, iemand die een Spa blauw bestelt. Een Bob waarschijnlijk – zo’n ultravrolijk type dat tijdens een tenenkrommende vrijgezellenavond het kotsbusje bestuurt – of een Anita die, footloose and free, legginggetrouw wanhopig haar lijn probeert in te tomen. Doch gedurende de jaren 70 had dergelijk drinkgedrag een volstrekt andere connotatie, een meer lacherige ondertoon, althans wat sommige waterconsumenten betreft. Wanneer de manifeste drinkers, de kroegtijgers en –tijgerinnen bij uitstek, aan de Spa zaten was er meer aan de hand. De jaren 70 schreven zonder twijfel tekst en muziek van het loflied op de promiscuïteit. Zoals Remco Campert ooit eens schreef, was het de tijd dat iedereen zoop en naaide, en dat, toen al, liefst met wisselende partners. Condooms waren dingen die kwajongens verwachtingsvol rond uitlaten van auto’s plooiden – de pil was het snoepje van de week en de meisjes gingen zingend loos. Ik logeerde eens een nachtje bij een meisje, toen plots een vriend ’s nachts door het dakraam de slaapkamer binnenkwam. Hij excuseerde zich en vertrok schielijk langs dezelfde weg die hij gekomen was – matennaaien was er niet bij in die tijd. Een andere vriend van me deed daar later ook eens een nachtje over, doch hij zat na een tijdje aan de Spa in de stamhut. Het relatiegeschenk waarmee hij was opgezadeld noemde men in die tijd ook wel een harde sjanker – ik heb me laten vertellen dat het vermeend Spaanse sjanquero troppo duro te harde sjanker betekent, maar dat kan ook venerisch klankidioom zijn - oftewel een sief of druiper. Enfin, de vriend die dus te laat de koffer deelde – laten we hem, de anonimiteit getrouw, Mr. X (2) noemen – was in menig opzicht niet voor één gat te vangen, zeker niet in overdrachtelijke zin, en hij beantwoorde de zuigende vragen over zijn afwijkende drinkgedrag ogenschijnlijk lijdzaam maar zeer to the point. “Ach”, zei hij dan enigszins meesmuilend, “Als je het niet doet, kun je het nooit meer inhalen. Maar soms, als je te laat na je beurt praat, moet je met je pisser naar dokter Visser”. (zie Mournouw).

  • Bolus de huishoudster

Het moet in de vroege jaren 70 geweest zijn dat hij de stamhut weleens met een bezoek vereerde. "Doe maar een serrietje Lies", zei hij dan - hij sprak de h consequent niet uit en nipte vervolgens bedachtzaam van zijn sherry - van die goedkope bocht met krans - een ritueel dat, gezien zijn zuinige afdronk, van lange duur was. Een korte, wat volslanke man met een grote uilenbril op de neusbrug, die op een onopvallende manier opvallend was. Het waren vooral zijn wat vorsende, bijziende blik en het nieuwsgierige polsen naar roddels, die zijn profiel inkleurden. Met zijn kenmerkende lijzige, hoge stem informeerde hij in plat Middelburgs naar stadsgenoten met naam en toenaam en hun eventuele zijstapjes naast het goede pad. Hij kreeg dan vaak geijkte opmerkingen voor zijn kiezen als: "Slaapt je vader nog steeds naast je moeder", of, "Die is nog stommer als het paard van Christus, en dat was een ezel" - men had het niet zo op zijn nieuwtjesjacht. Hoe hij aan de bijnaam Bolus kwam weet ik niet, maar het tweede deel is me wel bekend. Bolus was medewerker in gemeentelijke dienst en hij had een enorme witte voet bij zijn baas gehaald, wat ervoor zorgde dat zwaar werk meestal aan hem voorbij ging. Aangezien hij vaak in het gebouw waar hij werkte werd gesignaleerd met een stofdoek, hadden zijn collega's hem voorzien van de bijnaam de huishoudster, en vroegen ze hem weleens plagend of hij bij hen de vaat niet wilde komen doen. Bolus was een typische Middelburger die maar weinig buiten de gemeentegrenzen kwam. Het verhaal gaat dat hij eens, op weg naar de wijde wereld, al op de Nieuwlandseweg een auto-ongeluk kreeg en die schrik nooit meer te boven is gekomen. Hij was altijd naarstig op zoek naar een dame om het leven mee te delen; tot op de dag van heden is dat helaas niet gelukt. Hij schoof in Sev soms aan bij een gezelschap van dames en heren, doch zijn aan schichtigheid gepaarde zuinigheid leverde niet meer dan een nipje van de liefde op, een half woord soms, maar zelfs niet eens een handje en een kusje. Ik zie Bolus nog af en toe, wanneer hij met een enigszins schommelende tred - dat ongeluk wellicht - de stad doorkruist gewapend met zijn boodschappentas. Wanneer we een praatje maken, informeert hij vriendelijk naar deze of gene en zegt hij steevast toe om weer eens - for old times sake - naar de stamhut te komen. Wanneer hij na zo'n korte conversatie wegschommelt, gaat dat soms vergezeld van het licht klingelende geluid van glas-tegen-glas - ah, denk ik dan, dat zullen de serrietjes zijn.

  • Oom Bob

Ten gevolge van het feit dat ik vanaf mijn kinderjaren Molukse vrienden had, en nog steeds heb, raakte ik gaandeweg steeds meer geïnteresseerd in de geschiedenis van de Zuid-Molukken. Ik raakte in de ban van de prachtige verhalen die sommigen konden vertellen over de eilanden en de voorvaderen, die nog steeds een grote rol speelden, en spelen, in het leven hier in Nederland. Men voelde zich verdreven uit het paradijs, doch dat was van tijdelijke aard, want de Nederlandse regering had immers beloofd dat het verblijf hier slechts een oponthoud betrof, dat van korte duur zou zijn. Nou, dat bleek politieke fabeltaal en die postkoloniale schande is tot op de dag van heden nog steeds niet uitgewist – een Haagse variant op de ziekte van Alzheimer. Ik heb er veel over gelezen, o.a. Ambon door de eeuwen heen (1977) van Ben van Kaam, en Ambon, island of spices (1979) van Shirley Deane, die een jaar lang Engels heeft gedoceerd aan de universiteit van Ambon. Boeken, allemaal zeer interessant, maar ik leerde het meest uit de orale traditie, de verhalen van de Molukkers zelf. Van tante Aija bijvoorbeeld, de moeder van mijn vriend Junus Saija, waar ik steevast direct aan tafel werd genood – de Molukse gastvrijheid is legendarisch en de vriendschap onvoorwaardelijk. Of van Herman Temar, de vriend met wie ik een aantal jaren een huis deelde en in 1980 naar de Zuid-Molukken reisde – als iemand in mijn nabije omgeving een kretek opsteekt, keer ik, nu nog, altijd weer een beetje terug. Oom Bob kende ik uit de wijk, maar in de jaren 70 kwam hij ook vaak in de stamhut. Een oudere man – maar in die tijd vond je al gauw iemand oud – met lang haar, vaak een baret op en vergezeld van een flesje bier. Vriendelijk en beminnelijk als hij was, maakte hij met iedereen glimlachend een praatje, en wanneer er wat wrijving ontstond, was Oom Bob er snel bij om de gemoederen tot bedaren te brengen. Dat gebeurde vrijwel onmiddellijk, want in de Molukse cultuur heb je respect voor de ouderen – wat men in neoconservatieve, Nederlandse kringen thans beschaving noemt is meer een gebrek aan respect, voor welke cultuur dan ook. Enfin, Oom Bob kon met iedere cultuur overweg, maar dat zijn hart in de Zuid-Molukken lag, werd glashelder toen zijn zoon in 1970 betrokken was bij de bezetting van de Indonesische residentie in Wassenaar. Toen een journalist hem vroeg of hij boos op zijn zoon was zei hij: “Nee meneer, integendeel, ik ben juist trots. Als ik zo jong was geweest had ik zelf ook meegedaan.” Het was Oom Bob ten voeten uit: vriendelijk en beleefd, doch onvoorwaardelijk zijn hart en bloed volgend. Hij is er, evenals tante Aija, niet meer, maar soms als ik een flesje bier drink in Sev, en dat gebeurt weleens, denk ik terug aan Oom Bob en, associatief, aan de rendang van tante Aija - tempo dulu.

  • Gilles en de Jodelaar

Gilles was een ancien van het eerste uur in de stamhut – wellicht was hij al klant bij de Bult in De Koophandel en is hij na de wisseling van de wacht gewoon klant gebleven. Enfin, Gilles was vanaf die eerste jaren zichzelf een eiland, een schuwe man die in stilte zijn biertje dronk en verder met bijna niemand communiceerde. Bijna niemand, doch wel met Lies, die hij op den duur een verlegen glimlach schonk wanneer hij met bedeesde stem nog een glas bier bestelde. Een ietwat fragiele vorm van communicatie, maar het was tenminste iets en die glimlach verbreedde zich naarmate de glazen bier toenamen. Soms probeerde men Gilles te dollen, wat beantwoordt werd met een blik van een dusdanige gewijde leegheid, dat men het verder wel uit zijn hoofd liet. Over hoofden gesproken, Gilles droeg vaak iets op zijn hoofd. Tegenwoordig zie ik hem vaak lopen met een alpinopet, maar vroeger droeg hij ook weleens een hoofddeksel dat men vroeger een herenpet noemde – dat was een pet die ons zeker niet allemaal paste. Toen Edwin in Sev werkte, kwam Gilles nog regelmatig, nu slechts sporadisch, zoals een vlinder toevallig een raam binnenwaait. Edwin ziet hem tamelijk frequent in de straat en ze groeten elkaar in het voorbijgaan, zij het dat Gilles (thans ver in de zeventig) nog niets aan schuwheid heeft ingeboet. De Jodelaar (ene De Pagter, alias de Vaers, uit Koudekerke) was een tijd- en leeftijdsgenoot van Gilles, maar verre van een eiland. Hij bevond zich vrijwel altijd achterin, waar zich in de jaren 70 vaak een Koudekerkse enclave van jonge honden ophield. Die jonge honden spogen er bepaald niet in en waren aan het eind van de avond dikwijls wat moeilijk ter been, doch dit terzijde. De Pagter, altijd getooid met een karakteristiek Tiroler hoedje met een veertje erop, zocht en vond op topografische gronden anschluss (cursief) bij de enclave en had het zicht- en hoorbaar naar zijn zin. Terwijl Gilles’ glimlach steeds breder werd naarmate de glazen vorderden, projecteerde zich dit bij de Jodelaar in een toenemend stemvolume. Hij jodelde steeds harder, soms zelfs zo hard dat het de muziek overstemde. Deze mannelijke pendant van Olga Lowina deed, niet tot ieders genoegen, zijn bijnaam eer aan, maar als het Lies of Cees te veel werd, was zijn liedje uitgezongen en jodelde hij zichzelf de deur uit. Simon de Pagter wordt nog wel eens gesignaleerd bij café De Schuur. Zie de foto's aldaar.

  • De Dreigsuri

Zeker in de beginjaren van de stamhut werd er zo links en rechts weleens een klapje uitgedeeld. Als het kermis was, waren er vechtpartijen die men zou kunnen rubriceren onder het lemma ´hoekse en kabeljauwse twisten´ met de toevoeging ´Zeeuwse variant’. Dit betrof historische confrontaties tussen ruig vissersvolk uit het wingewest Arnemuiden en Molukse jongens die niet onwelwillend het strijdperk betraden. Het strijdperk was in die tijd vreemd genoeg vaak De Helm – waar trouwens nogal wat meisjes, bij gebrek aan een bed, een staande ovatie kregen – doch in Sev had dan het inleidende baltsgedrag plaats. Vrij naar Von Clausewitz zou je in deze kunnen stellen, dat oorlog slechts een voortzetting van de geschiedenis is met andere middelen. Later, midden jaren 70, heeft het ook nog danig gestormd tussen sommige habitués van de stamhut en Bar American . Deze stammenoorlog had meer het karakter van de strijd destijds tussen de Pleiners en de Dijkers in Amsterdam of de Mods en de Rockers in Engeland. Men zou de oorzaak nu, enigszins eufemistisch, plaatsen onder de noemer culturele verschillen met het saillante detail dat het verschil vooral gestalte kreeg in het merk brommer dat bereden werd: Puch of Tomos tegenover Zündapp of Kreidler Floret – een waarachtige parallel met de Mods en de Rockers, die zich successievelijk per scooter of motor verplaatsten. Genoemde culturele verschillen werden verleden tijd na een hartverwarmend gesprek tussen horecapatriarchen Cees Rijn en Cees Petiet. Het gebeurde natuurlijk ook weleens, zij het sporadisch, dat een eenling amok maakte in Sev en vervolgens van een koude kermis thuiskwam. In de tijd dat Jeanette Minnema en Jack Sohilait achter de bar stonden liep er zo’n type rond dat constant op voet van oorlog met de wereld leek te zijn. Hij uitte zijn ongenoegen door, naast links en rechts wat klanten, het personeel met hel en verdoemenis te dreigen. Dat was Cees ter ore gekomen en hij zei tegen de onverlaat dat deze niet langer welkom in zijn zaak was. De man nodigde Cees stante pede uit om dan maar mee naar buiten te gaan om de zaak te beslechten. Cees vertelde later dat hij dacht klappen te zullen krijgen, doch eenmaal op de hoek van de Pottenmarkt aangekomen hief de man zijn hand en liet die meteen weer zakken – Cees kreeg, wat hij zelf niet gezien had, rugdekking van een select gezelschap vaste klanten en daar dacht de man het zijne van. En die man kreeg, om verklaarbare redenen, de bijnaam De Dreigsuri – waarvan akte.

  • Sjors de Griek

Al vaak had ik hem in het voorbijgaan opgemerkt in de stad en gegroet, zoals dat eind jaren 60, begin jaren 70 voor langharigen te doen gebruikelijk was – de latere seksboekjesboer Peter J. Muller muntte in die tijd zelfs de slogan ‘Beter langharig dan kortzichtig’, en daar kon ik me wel in vinden. Enfin, op enig moment spraken we elkaar in Sev en hij bleek een Griek uit Piraeus te zijn die Yorgos Kyrmos heette, een achternaam die niemand daarna ooit nog gebezigd heeft. Sjors was zijn land ontvlucht, het kolonelsregime zat nog volop in het zadel, om de dienstplicht te ontlopen en had een Middelburgse aan de haak geslagen. Hij woonde tijdelijk, met vrouw en kind, in bij zijn schoonmoeder op de Noordweg en daar hebben we eens het brood gebroken, want aan het einde van de maaltijd diende je, naar Grieks gebruik, je bord met een stuk brood leeg te moppen. Hij leerde me de meest smerige woorden van zijn taal, die ik hier niet zal herhalen. Doch er was ook een woord, waarvan de betekenis me ontschoten is, dat klonk als ’Pauwtje’ en een soort subbijnaam annex groet werd. Cees begroette Sjors vaak met ‘Pauwtje’, wat andersom eveneens het geval was – bij navraag wist Cees er ook het fijne niet meer van. Sjors sprak inmiddels goed Nederlands en kon enorm ouwehoeren over de zin van het leven. Zo hebben we een keer na sluit op de stoep van de bank (het pand waar nu Brooklyn is) zitten praten en roken tot het al ruim licht was. Sjors speelde frequent doch tamelijk uitgenast op de gokkast – hij ging vooral ter kast als iemand er veel geld had ingegooid. Wanneer ik met vriend Herman naar The Pub ging zat hij ook weleens aan de pokertafel; kortom, een echte homo ludens. Toen een Middelburgse deerne een aantal maanden de hort op was, verschenen er grote stukken in de krant – Sjors zou daarbij betrokken zijn geweest, maar daar weet ik verder weinig van. In ieder geval dook ze na enige tijd weer op en danste de halve Rooie Buurt de Sirtaki van gedeelde vreugde. De laatste jaren dat hij in Middelburg woonde - inmiddels aan zijn derde vrouw toe - had Sjors een exporthandeltje, ik geloof in tweedehands wit- en bruingoed , wat blijkbaar een problematische draai nam, want plotseling verdween hij uit het straatbeeld - ‘Pauwtje’ was vooralsnog gevlogen.

  • Meneer de Graaf

In jaren 80 kreeg Seventy regelmatig bezoek van een markante, al wat oudere heer. Hij was altijd hetzelfde gekleed: een blauw kostuum, wit overhemd met stropdas, donkere regenjas en een hoed. Verder had hij altijd een tas bij zich die zorgvuldig bewaakt werd. Het was meneer De Graaf (zo sprak iedereen hem na verloop van tijd ook aan) uit de Brakstraat die zijn woordenschat doorspekte met Duitse woorden. Naarmate er meer meer drank in de man ging nam zijn stemvolume navenant toe. "Ehrlig?" of "Immer" schalde het dan door de kroeg. In die tijd stond Irving Comijs achter de bar en die werd constant aangesproken met Ulrich. Meneer De Graaf was eigenlijk op z'n best wanneer hij een beetje aangeschoten begon te raken. Hij kon prachtig moppen vertellen en hield zijn publiek minutenlang in spanning tot dan eindelijk de clou eruit kwam - steevast beantwoord met gelach alom. Wanneer iemand het bestond om aan de bar in zijn neus te peuteren zei hij altijd: "Weet je, hij heeft jeuk op zijn hoofd en probeert van binnen uit te krabben". Als Meneer De Graaf flink had ingenomen, wat geen uitzondering was, bestelde hij altijd een taxi. Dat moest een zwarte zijn anders stuurde hij de wagen resoluut terug - een witte taxi daar trouwde je immers in. Op een onbewaakt moment heeft iemand eens in zijn tas gekeken en er bleken alleen maar 3 wekkers in te zitten. Meneer de Graaf was een raadselachtige man.

  • Louis Lebon

Een ander markant figuur was Louis (of Loe)Loet voor de kenners (P.N.S.)Lebon. Ik leerde hem en Bart Koster begin jaren 70 kennen toen we samen voor Gijs van Vlier werkten. Gijs had net de Gouden Poorte aan de Wagenaarstraat gekocht en dat pand moest rigoureus worden verbouwd. In de zomer waren Louis en Bart vaak naar het strand waar gezond werd bij Kon Tiki en natuurlijk ook gedronken. Ze hebben in Seventy nog wel eens met de broek op de knieën gestaan om uit te kunnen maken wie de bruinste benen had. Louis was vroeger schipper op de Rijnvaart geweest en verdiende nu zijn geld als huisschilder. Hij leek behoorlijk op Piet Veerman, de zanger van the Cats, en die gelijkenis probeerde hij veelvuldig in de kroeg te benutten bij het versieren van vrouwen. Als hij met een dame aan de praat raakte zei hij altijd dat hij hier incognito was en dat ze binnenkort weer een plaat gingen opnemen. Op een middag stonden we aan het begin van de bar - toen al de locatie der doorgewinterden - en Louis zag een vriendin aan komen waar hij even geen zin in had. Hij vroeg aan Cees Rijn, die achter de bar stond, wat hij nu moest doen. Cees zei dat hij op zijn hurken naast de vuilnisbak moest gaan zitten, ze zou toch wel zo weg zijn. Toen de bewuste vriendin binnenkwam en vroeg of Louis er was ontkende Cees dat natuurlijk, maar hij bood haar wel koffie aan - Louis zou immers zo terugkomen. Cees gaf haar nog een koffie en zo zat Louis een half uur gehurkt naast de vuilnisbak.

  • Mark van der Horst

Wie zeker niet in de stamhutgeschiedenis mag ontbreken is Mark van Horst, bijgenaamd Mark stok. Mark was een echte Hagenees en met dat typische accent muntte hij uitdrukkingen als 'Krijg nou tiete' en 'Mozes kriebel'. Hij speelde trompet en had de Haagse popscene van de jaren 60 en 70 goed gekend en was o.a. bevriend met Elco Gelling,ex-gitarist van Cuby & the Blizzards en teh Golden Earring(s). In de jaren 90 kreeg Mark een ernstig ongeluk de drukkerij waar hij werkte en kon hij niet meer lopen. Na een lang revalidatieproces kon hij weer, zij het met een stok, lopen en ging hij in Middelburg wonen. Mark dronk vrijwel alleen maar koffie en sterke drank. Hij introduceerde het woord 'puntje' (synoniem 'Jaquelientje') waarmee hij een halve borrel, bijna altijd tequila, bedoelde - hij moest immers nog rijden. We gingen ook weleens 'koffie met goddelijke cognac' drinken in De Vriendschap. Naarmate de jaren vorderden werd zijn gezondheid minder, kreeg hij hartproblemen die resulteerden in een zware hartaanval - in die tijd woonde Mark al samen met Angel Rijken. Enige maanden na de hartaanval gaf Mark (samen met Angel) een groot feest bij de kapel van Hoogelande simpelweg omdat hij nog leefde. Iedereen was er en bleef tot de laatste druppel. Dat feest kostte mij nog een aantal gebroken ribben door een dronken val op de Walcherseweg - we ( Caroline Passenier, Hartger Schoenmakers en ik) hielden op de terugreis een wielerkoers, vandaar. Mark had het vaak over het feit dat hij op geleende tijd leefde en dat je daarom het leven iedere dag moest genieten - carpe diem. Helaas is hij enige jaren geleden overleden en bij zijn begrafenis was iedereen er weer - 'Mozes kriebel' zou Mark ongetwijfeld hebben gezegd.

  • Ruud Henning

Ruud Henning ken ik al vanaf mijn kinderjaren op de Markt, waar zijn vader een fotozaak had. Hij beleefde zijn gouden tijd eind jaren 60 begin jaren 70. Toen werkte hij achter de bar in nogal wat tenten (o.a. Hof van Zeeland, het Pakhuis en TUM TUM in Vlissingen) en was hij, zoals men dat toen noemde, een hippe vogel. Nu was Ruud altijd al een meester in het vertellen van sterke verhalen, maar deze gave kreeg in de loop der jaren een tamelijk pathologisch karakter. Er is een wetenschappelijke term voor dit fenomeen, namelijk pseudologia fantastica, kort gezegd het zichzelf wijsmaken van bepaalde gebeurtenissen of zaken en die vervolgens voor waar- of werkelijkheid aannemen. Dit verschijnsel wordt prachtig beschreven in het verhaal The secret life of Walter Mitty van James Thurber - Ruud had het eens moeten lezen. Ruud had, als running gag, het verhaal dat hij eens een noodlanding had moeten maken - het vliegtuig was nauwelijks opgestegen en er bleek te weinig brandstof aan boord; de bestemming van de vlucht varieerde hij van Spanje tot Griekenland. Hij had ook eens een advertentie gelezen waarin stewards en hofmeesters werden gevraagd voor schepen die islandhopten in de Egeïsche Zee en vervolgens had hij een nieuwe baan. In de kroegen was het toen weken van: 'En Ruud, wanneer vertrek je naar Griekenland?'. Toch was het een goede gast, die graag meedeed wanneer er blufpoker (met dobbelstenen) of bamzaaien om een rondje werd gespeeld. Hij was ook zeer geïnteresseerd in cryptogrammen. In de jaren 80 werd vaak iedere zaterdag het cryptogram van zowel Volkskrant als NRC en groupe opgelost. Connie de Lange deed vaak mee, Chris Ludekuse, ene Joop (die iedereen vervolgens Joop Crypto noemde) en anderen. Ruud kwam er dan ook gezellig bijzitten, volgde nauwkeurig de vorderingen en opperde af en toe een oplossing. Wanneer het cryptogram was opgelost vertrok Ruud en liep hij naar The Duke aan de Vlasmarkt waar hij, schijnbaar achteloos, in 5 minuten datzelfde cryptogram oploste - het was een bijzonder kind.

  • Willem Vaag

De geschiedenis van Willem Vaag is geen mooie - althans voor degenen die van een happy end houden - maar toch te te bizar om niet te vertellen. Begin jaren 80 frequenteerde (nou ja, hij was er een periode eigenlijk iedere dag) een zekere Willem de kroeg en deze Willem vroeg van meet af aan constant veel aandacht. Nu zou men wellicht de diagnose 'bipolaire stoornis' of 'borderline', maar ach, toen werd zo iemand gewoon vaag genoemd - vandaar de bijnaam. Hij zei dat hij in de verte familie was van Ruud Henning, maar die kon dit niet beamen - Ruud zei dat het dan wel erg ver in de verte zou zijn. Willem was altijd druk in gesprek met iedereen over allerlei zaken en soms was hij vergezeld van twee zeg maar gelijkgestemden (ook vage jongens dus) die aan tafel 1 de toestand in de wereld bespraken. Op een gegeven moment zei Willem, die altijd om geld verlegen zat, dat hij zich wel kaal wilde laten scheren tegen een bepaalde vergoeding. Enfin, ik geloof dat hij er 100 piek voor kreeg, maar op zekere dag werd Willem bij tafel 1 door Gijs van Vlier kaalgeschoren - een foto hiervan is te zien bij Seventy_Seven/foto's. Achteraf gezien had deze gebeurtenis beter niet kunnen plaatshebben en had Willem tegen zichzelf in bescherming moeten worden genomen. Toen lachte iedereen (Willem incluis) erom, maar tegelijkertijd had het ook iets verkeerds, iets macabers. Enige maanden later dat jaar maakte Willen een einde aan zijn leven.

  • Kleine Adje

Midden jaren 70 kwam hij vaak in de kroeg, een klein ventje dat nauwelijks boven de bar uit kwam en Ad heette - een bijnaam was snel gevonden. Hij was altijd netjes gekloft en zelfs als het licht miezerde droeg hij een regenjas waarvan de ceintuur bijna net zo breed leek als Adje lang was. Hij dronk altijd een kleintje (echt waar) pils, wat in die tijd zeer in de mode was - het kostte trouwens ook nog een stuiver minder dan een grote. Adje was wat moeilijk verstaanbaar, hij praatte een beetje binnensmonds, maar Lies vertrouwde hij meerdere malen toe dat hij wel een goeie was. Hij werd spraakzamer naarmate de kleintjes vorderden en als hij het echt naar zijn zin had haalde hij zijn mondharmonica tevoorschijn en speelde 'De klok van Arnemuiden' - iedereen zong mee en Adje kreeg kleintjes bij de vleet. Uit die tijd stamt ook het, wellicht apocriefe, verhaal dat hij, hoe klein hij ook mocht zijn, in het urinoir twee handen nodig had - kleine mannen, grote Jannen. Het mooiste verhaal dat ik hoorde is echter waar gebeurd - althans volgens een ooggetuige. Adje liep 's nachts, op weg naar huis, door een straat waar een krant uit een brievenbus stak. Hij keek even om zich heen of er niemand in de buurt was, voelde wellicht het belhamelbloed weer door de aderen stromen en stak toen de krant aan. Misschien kreeg hij even later spijt of voorzag hij catastrofale gevolgen, want, nogmaals volgens de ooggetuige, even later probeerde hij uit alle macht het vuurtje uit te pissen en speelde hij tegelijkertijd 'Brand in Mokum' op zijn mondharmonica - dat van die mondharmonica betreft helaas dichterlijke vrijheid, maar het had zo mooi kunnen zijn, zo kleine Adje ten top.

  • Eef van de Velde

Begin jaren 70 leerde ik Eef van de Velde kennen in Seventy Seven - een Indische jongen, lasser van beroep, die op een Harley Davidson reed en voor niets en niemand bang was. In die tijd leek de Pottenmarkt wel een speeltuin, de straat was opgebroken en ‘onder het plaveisel lag het strand’; die slogan sierde eind jaren 60 vele Parijse muren tijdens de Meirevolutie. Willem Vreeke zat in San Remo Bar en die ging maar een uur per etmaal dicht dus het feest hield nooit op. We haalden wel eens stevig door en kwamen meer dan eens in 't Pakhuis terecht of anders bij de Belgische Loodsensociëteit in Vlissingen. Terug in Middelburg om een uur of 6 haalden we dan warme broodjes of croissants bij een bakker (bij sommigen kon je gewoon aankloppen) of we gingen naar Kanaalzicht waar de morgen net op gang kwam. Hij kon ook altijd zo onbedaarlijk uitbundig lachen bij een geslaagde grap of stomme opmerking van deze of gene, wat in het ochtendritueel van de Reutel schering en inslag was. Eef woonde in die tijd samen in de Vlissingsestraat, maar zijn relatie had niet echt meer de adem van het grote. We waren een keer in Sev toen ze belde of Eef aanwezig was, wat natuurlijk ontkend werd, maar Eef verwachtte dat ze dat toch ter plekke zou komen controleren. Nu was in die tijd de ingang waar nu het rookhok is en achter de ‘binnendeur’, bij de kapstok, hing een zwaar tochtgordijn. Het was bij het gordijn dat Eef positie koos en toen zij, zoals voorspeld, even later het gordijn opzij schoof en binnenkwam, schoof Eef langs de andere kant naar buiten – zo heeft hij nog enige tijd tot veler vermaak verstoppertje gespeeld. Na menig komisch intermezzo leerde Eef Magda kennen en kwam hij in rustiger vaarwater terecht, zeker toen ze twee zonen kregen. Eef scharrelde zijn kostje wel bij elkaar, hij handelde in antiek en curiosa, stond op rommelmarkten – waar hij soms meer kocht dan verkocht – en na een tijd trad hij een vaste dienst bij de penitentiaire inrichting ‘Torentijd’, waar hij tot zijn pensionering werkzaam bleef. Ik zag hem de laatste jaren vaak als fietsenmaker in de weer aan de Poelendaeleweg waar hij een garage had – hij woonde net om de hoek. Vaak hadden we dan een praatje over vroeger, maar die praatjes moet ik helaas missen sinds Eef kort geleden overleed – maar soms, langs die garage lopend, hoor ik hem nog weleens lachen.

  • Mr. X.

Iemand schreef ooit eens dat personen - hoewel door een bloedlijn verbonden - soms zo oud zijn dat ze bijna niet meer als familie kunnen worden beschouwd. Dit verhaal gaat over zo'n persoon, die ik, voor de zekerheid, toch maar Mr. X. zal noemen. In een vorig leven was hij bladenman, maar hij werd uiteindelijk ontslagen omdat hij de bladen i.p.v in de bus meermaals in de sloot gooide - een gegeven dat zijn schaduw vooruit wierp. Mr. X. had in die tijd last van omstandige dorst en op een zomeravond besloot hij in Sev uit dronken balorigheid de kleren die hij aan had te verkopen. Naarmate de avond vorderde en de alcohol vloeide evolueerde zijn staat van gekleedheid tot een punt waarop hij nog slechts gehuld was in een bierglas - althans een bepaald deel van zijn lichaam. Hij zat op het terras zijn laatst verdiende geld te verdrinken toen de vader van een meisje dat vaak in de kroeg kwam besloot te controleren of zijn dochter aanwezig was. De man hoedde hardnekkig de kuisheid van zijn dochter en stond tamelijk frequent verdekt opgesteld in de nabije omgeving om te observeren hoe zaken wel of niet in elkaar staken. Die bewuste avond trad hij dus uit de schaduw van zijn achterdocht en werd direct beloond met de aanblik van Mr. X. in summier badkostuum. Het meisje - voorbereid op zulk manifest vaderschap - had zich in de keuken verstopt toen hij de kroeg binnenkwam. Mr. X. keek hem aan en vroeg, niet in het minst besmuikt, op de hem kenmerkende lijzige toon of hij wellicht geïnteresseerd was in de hem nog restende kleding, alles was immers te koop. Soms hebben verhalen een happy end, dat van Mr. X. in ieder geval wel, want na een intense kroegperiode bekeerde hij zich tot het frituurwezen en had hij tot voor enige jaren een succesvolle friteszaak op Walcheren waar hij de clientèle in een kraakheldere stofjas tegemoet trad - het kan verkeren.

  • Erik Engerd

Rooie Hedwig had begin jaren 70 samen met Ronnie de Neger een winkeltje in het Domburgs Schuitvlot dat, schatplichtig aan Jimi Hendrix, Purple Haze heette. Je kon er naast allerlei Indiase parafernalia tevens diverse soorten jointvloei – rizla voor gevorderden – kopen en onder de toonbank hasj. Toen de relatie van Hedwig en Ronnie stukliep, begon ze een nieuwe met ene Erik G. en vanaf dat moment zette zich een achtbaan van gebeurtenissen in gang die zijn weerga niet kent. Erik en alcohol vormde een problematische combinatie die leidde tot losse handjes en, daar hij behoorlijk potig en sterk was, matpartijen in de kroeg. Om die reden maakte Ad van de Woestijne op enig moment met hem dan ook de afspraak dat alcohol in Seventy Seven voor Erik taboe was. En het gebeurde in die dagen dat Erik na een periode op staatskosten te hebben doorgebracht ’s morgens vroeg al stevig aan de boose zat in De Vriendschap . Cees had dat gezien en was dus al enigszins op zijn hoede toen Erik, die toen zijn achternaam Engerd al ruimschoots verdiend had, Sev binnenstapte. Erik bestelde een koffie, een cola en een bier. Cees zette de bestelling neer in de veronderstelling dat het bier voor een van de andere aanwezigen bestemd was. Toen Erik echter naar zijn bier greep, pakte Cees het glas en gooide het leeg in de spoelbak met de mededeling dat er toch een afspraak was gemaakt. Erik zei dat hij het dan zelf wel zou pakken, wat hij deed en vervolgens ging hij demonstratief achterin staan. Cees belde de politie, maar het duurde lang voor die kwam, te lang voor Erik die plots langzaam naar voren liep en tegelijkertijd gooide hij met de asbakken, die toen nog op de bar stonden, een hele rij flessen sterke drank aan diggelen. Hij stopte ter hoogte van de gokkast, daar zat Rudy Parinussa aan de bar en die bleef gewoon zitten, wat wellicht de redding van de geluidsinstallatie betekende. Erik verliet de kroeg, kaapte een auto, slingerde zich een weg door de Lange Delft en over de Dam en ramde nog een andere auto de majem in op de Rotterdamse Kaai. De achtbaan eindigde op de Veerseweg, waar hij bij Garage Dijkwel uit de bocht vloog. Een aantal monteurs – zwaar bewapend met Engelse sleutels etc – heeft hem ingerekend – daar had die engerd niet van terug.

  • Invallen voor Jan Boone

Willem Boot vertelt: "Er zijn behoorlijk wat kroegen die ik bezocht heb in de loop der jaren maar 77 is een soort thuis, alles klopt: het heeft geleefd en leeft nog, de vaste gasten en het nieuwe grut dat z’n schreden zet in het nachtleven. Wat er wel degelijk mee te maken heeft is dat ik een kleine 2 jaar schoonmaker was op zaterdag en in oktober wat meer als Jan op vakantie was. Je gaat van zo’n kroeg houden je ziet met het schoonmaken toch wel eens details die je als klant minder snel opmerkt, ik vond het heerlijk en mis het wel eens. In het voorjaar en zomer werkte ik ook nog bij tuincentrum Adriaanse dus begon ik wel eens om een uur of 04:00. Een prachtig zicht om de laatste natnekken uit de oren (Rooie Oortjes, E.) naar huis te zien gaan en rond 07:00 de mensen die aan het werk moesten ook voorbij te zien komen."
Zwerver Louwerse
Zo was ik op een morgen de slotjes aan het verwijderen van het terras, Louwerse kwam in de verte aangesteggeld met een in zijn kielzog een donkere man, het was me opgevallen dat die twee al een langere tijd met elkaar optrokken. Het was een beetje diezig die morgen en ze kwamen dichterbij. Ik besloot te vragen of ze honger hadden. Een bevestigend antwoord, ik maak wel een tosti voor je. “Dank je, dat is wel lekker wat warms op deze morgen. Als meer mensen dat deden had ik geen pillen hoeven halen voor m’n maatje (’t kwam erop neer dat ze wel eens wat uit een vuilnisbak haalden).
Als de drank is in de man Het was weer een vroege morgen en ik stond wat te vegen in de serren en zag een man voorbijlopen. Ik dacht stik de moord, oren zijn dicht 77 ook. Dus verder met de schoonmaakwerkzaamheden afwas e.d. Tegen een uur of 05:00 weer dezelfde vent of er toevallig een tas staat. Dat klopte dus besloot de kerel binnen te laten. Gast was de gebeurtenissen van z’n avond deels kwijt en blij dat hij weer warm binnen was. Ik besloot te bellen voor een taxi maar 0 op het request. Dus hij belde z’n vriendin maar. Hij hielp wat mee met de schoonmaak voor zover het ging, 06:00 z’n vriendin. Bleek dat die vent een baby thuis had en dat het niet de eerste keer was in deze toestand. Wie is er nu zieliger, die kerel of z’n vrouw?
Branddeur
Het is algemeen bekend dat de deuren van 77 beklad zijn, nu vond ik zelf die plakkende deur naar de keuken behoorlijk vervelend als je met de afwas naar achteren moest. Deze plakte namelijk nogal van de nicotine. Ik was het beu en besloot ‘m eens lekker schoon te maken met jif, de deur werd zowaar grijs. Bob moest openen, ik zei “wat vind je van de deur”? Goh heeft Cees er een nieuwe in laten zetten. Achteraf bleken de meningen over de schoongemaakte deur verdeeld te zijn, Ivo vond het prachtig anderen vonden dat er geschiedenis weggewist was. Allemaal waar, dacht ik, maar die deur plakt niet meer. Heb toch maar besloten om de deuren niet meer schoon te maken.

  • Daan Bruinooge

Bij het overlijden van Daan Bruinooge sprak oud-eigenaar Ad van de Woestijne de aanwezigen toe. Hij haalde daarbij ook herinneringen op aan het horecaverleden. Over Daan zei hij onder meer:
"Van zijn spaarcentjes kocht hij LunchRoom Atlanta (in Vlissingen) en zwaaide daar, toen al op geheel eigen wijze, de scepter. Hij verkocht de lekkerste, eigen gemaakte broodjes crabsalade van heel Zeeland. Mij had ie overgenomen met de goodwill en inventaris van dit, later nationaal bekende, etablissement voor zeevaartscholieren, die toen nog blikken werden genoemd. Het woordje lunchroom werd vervangen door café."
[...]
"Een ander, heel duidelijk, voorbeeld was het feit dat zijn vaste personeel de kans kreeg zelfstandig ondernemer te worden. Rob de Groot nam Atlanta over, Turry Turnim werd bedrijfsleider in discotheek TUM TUM in de Walstraat en voor mij kocht hij café De Koophandel in Middelburg en verbouwde dit bruine café tot een discotheek met de naam Seventy Seven, daar begon mijn carriere als horecaondernemer, later vormden we een VOF en kochten ook het Beursgebouw en café de Concurrent erbij."

  • "Het publiek in Seventy Seven houdt van bier uit flesjes. Op een zaterdagavond gaan er wel vijftig kratjes doorheen.", aldus de PZC, in 2007.