k (→Naar Bommel om Huib en Willem te zien (Rob 2 maart 2016)) |
|||
Regel 99: | Regel 99: | ||
Huib en Willem spreek ik vrij regelmatig, vooral ’s morgens vroeg als ik terug kom van mijn dagelijkse wandeling door de stad. Wij zijn de stad en weten qua horeca van de hoed en de rand. Als ik om een nieuwtje of biertje verlegen zit, ga ik naar Bommel om Huib en Willem te zien. | Huib en Willem spreek ik vrij regelmatig, vooral ’s morgens vroeg als ik terug kom van mijn dagelijkse wandeling door de stad. Wij zijn de stad en weten qua horeca van de hoed en de rand. Als ik om een nieuwtje of biertje verlegen zit, ga ik naar Bommel om Huib en Willem te zien. | ||
+ | |||
==Februari 2016== | ==Februari 2016== | ||
===Bunkeren in Buttinge (Rob 24 februari 2016)=== | ===Bunkeren in Buttinge (Rob 24 februari 2016)=== |
Versie van 29 sep 2016 om 12:25
Op deze pagina zijn de oudere bijdragen aan de rubriek Kroegpraat terug te vinden.
Inhoud
- 1 April 2016
- 2 Maart 2016
- 3 Februari 2016
- 4 Januari 2016
- 5 December 2015
- 6 November 2015
- 7 Oktober 2015
- 8 September 2015
- 8.1 Domburgse leeuwen door de eeuwen (Rob 30-09-2015)
- 8.2 Alternatieve voorhoede zweeft in de Zanzibar (Rob 23-09-2015)
- 8.3 Stille Pietje van Binnen uit de Zwaluw (Rob 16-09-2015)
- 8.4 ’t Uusje ten alve: Van ruige herberg naar rustiek woonhuis (Edwin 09-09-2015)
- 8.5 Genieten aan het Damplein (Rob 02-09-2015)
- 9 Augustus 2015
- 10 Juli 2015
April 2016
Golfen in Domburg (Rob 27 april 2016)
Sinds m’n oude RHBS-makker en geboren Domburger Cees Maas me een dagje mee naar Domburg nam, was ik verkocht. Domburg liet me, evenals Westkapelle, niet meer los. Niets is mooier dan spitten op grote diepte in de geschiedenis van een Walcherse stad of dorp. Ik was al een stuitje gefascineerd door de Domburgse golfbaan, dus dat was spitten geblazen. De golfbaan werd op zondag 5 juli 1914 geopend. De baan is eigendom van de Domburgsche Zeebadinrichting die wordt geleid door Paul Elout. Paul Elout, getrouwd met kunstenares Mies Drabbe, is in wezen de grondlegger van de Domburgsche Golfclub. De baan wordt beheerd door de sociëteit Luctor et Emergo en vaart dan onder de vlag Luctor et Emergo Golf-Club.
In 1921 wordt de Dutch Open op de Domburgse golfbaan gespeeld en gewonnen door de Brit Henry Burrows. Drie jaar later is het tijdperk van Luctor et Emergo Golf-Club over en is de Domburgsche Golfclub een feit. Mina Provoost beheert van meet af aan het club- c.q. theehuis van de golfclub. Naast thee en koffie kon men er ook een biertje of wat sterkers krijgen. De Domburgsche Golfclub moet in 1941 sluiten, omdat de, nog steeds alom tegenwoordige, noorderburen beslag op het terrein hebben gelegd. De golfbaan wordt op 16 mei 1955 heropend en het nieuw clubhuis 2 jaar later. Het clubhuis wordt achtereenvolgens beheerd c.q. gepacht door mevrouw Van der Luit, de heer en mevrouw Dik en de heer Passenier. De Domburgsche Golfclub besluit aan het begin van de 21e eeuw dat het tijd wordt voor een nieuw clubhuis dat voldoet aan de eisen van de nieuwe tijd.
In juni 2002 wordt de zogenaamde ‘negentiende hole’ geopend die de naam Clubroom Domburgsche Golfclub krijgt. Robby van den IJssel belandt als beheerder en pachter in een vers gespreid bedje. De horeca vloeide Robby al vroeg door de aderen. Hij zat achtereenvolgens in Amigo-bar, Don Quichotte (samen met broer Rudi en schoonzus Carla), het Koper Galjoen en restaurant de Abdij. Allemaal zaken in Middelburg, maar Robby is dan ook een geboren Middelburger. In de tijd dat ik als voorlichter bij de gemeente Middelburg werkte, aten mijn baas Klaas en ik op 4 mei altijd in de Abdij. Daar we de Dodenherdenking op het Abdijplein organiseerden, was het zaak met de neus op de feiten te zitten. Robby en Willy bleven speciaal open en serveerden asperges op zijn Vlaams, een delicatesse alsof er een engeltje etc.
Wanneer Robby in 2014 de pijp c.q. golfclub aan Maarten geeft, wordt hij opgevolgd door Etienne Minnaert en die heeft het, sapperloot, ook niet van een vreemde. Het geval wil namelijk dat zijn ouders Renny en Gré samen met broer Prospêr jazzeetcafé Desafinado aan de Koorkerkstraat in Middelburg uitbaten. Je zou het de Middelburgse connectie kunnen noemen, er golfen immers ook veel Middelburgers in Domburg. Ik heb de club nog nooit gehanteerd en denk dat in de toekomst ook niet te gaan doen. Maar misschien kan iemand me als gast introduceren, zodat ik eens in de Clubroom Domburgsche Golfclub kan klinken.
Blurring après la lettre (Edwin 20 april 2016)
In 2016 doen vijf Zeeuwse gemeenten mee aan de proef ‘mengvormen horeca en detailhandel’, van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Die mengvormen worden ook wel aangeduid als ‘blurring’ of als branchevervaging. Het komt erop neer dat veel ondernemers graag ook producten en diensten zouden willen verkopen, die de wet- en regelgeving nu verbiedt. Denk aan een kaaswinkel die een wijnproeverij wil organiseren of aan een café waar kunst wordt verkocht. De uitkomsten van het experiment worden gedeeld met staatssecretaris Martin van Rijn, als hij aan het einde van 2016 de huidige Drank- en Horecawet evalueert. Ook in het geval van deze proef zijn er voor- en tegenstanders. Ondernemers die jarenlang hadden te maken met allerlei regeltjes en bijbehorende kosten vinden het niet eerlijk dat ondernemers uit andere branches in zekere zin mogen concurreren, zonder aan die regels te moeten voldoen. Dat is begrijpelijk. Overheden zouden daar een vorm van compensatie voor moeten vinden. Tegelijkertijd beseffen ook zij dat er veel is te zeggen voor de ondernemingsvrijheid, zoals die bestond in het tijdperk van vóór al die regeltjes.
Hoe zag dat er dan uit? Welnu: de Drankwet werd ingevoerd in 1881. Uit een telling van de gemeente Middelburg bleek dat de stad het jaar daarvoor de nu onvoorstelbare hoeveelheid van 195 ‘tapperijen’ telde, op ruim 16.000 inwoners. Die tapperijen waren echter niet allemaal cafés, zoals wij die nu kennen. Ook in sommige winkels werd alcohol geschonken en soms was een ‘bierhal’ niet meer dan een veredelde woonkamer. Tegelijkertijd waren cafés meer dan horecagelegenheden alleen. Het waren echte ontmoetingsplekken, zoals herbergen dat in de eeuwen ervoor ook waren. In herbergen kon je eten, drinken en overnachten, maar de zaken fungeerden vaak ook als locatie voor kooplieden en notarissen. Er werden huizen en landbouwgronden geveild, maar er werd ook kleding verkocht of medicijnen. Op de sites van Veere Dronk en Middelburg Dronk wemelt het van de oude krantenadvertenties die dat illustreren.
In de latere cafés en koffiehuizen zag je zulke nevenactiviteiten nog lang terug. Er zijn talloze voorbeelden, ook in Middelburg. Rond 1900 adverteert de voorloper van café De Reutel, het Volkskoffiehuis, regelmatig met het aanbod van hoeden en andere kleding. Eigenaar Izaak Pauwe runde in hetzelfde pand ook een tabakszaak. In Sint Joris, de voorloper van Café Bommel, was het op donderdagen een komen en gaan van Walcherse boeren die achterin de zaak hun geldzaken kwamen regelen. Vertegenwoordigers van banken en andere instellingen hielden daar kantoor. Bij de buurman, kruidenier Dronkers, werden hun vrouwen in een achterkamer verwelkomd met koffie en thee, om bij te komen van de reis naar de hoofdstad. Een stukje verderop was café De Koophandel, voorloper van Seventy-Seven, dé verzamelplaats voor bodediensten. In advertenties werd de zaak net zo makkelijk als ‘bestelhuis’ aangeduid.
Ik ga hier niet beweren dat het vroeger allemaal beter was, maar duidelijk is dat mengvormen altijd normaal zijn geweest. En zo voelt het nog steeds. Loop Robuust op de Markt maar eens binnen. Dat is, behalve een koffiebar, ook een platenzaak en barbier. Heel modern en tegelijkertijd ouderwets. En daarom hip. Je zou het met een knipoog ‘blurring après la lettre’ kunnen noemen.
Bieren in de Lange Jan (Rob 13 april 2016)
In den beginne, zo rond 1890, opende de Gorinchemsche Bierhal op het adres Koorkerkhof A118, op de hoek van de Reigerstraat in Middelburg. Pieter Jacobus Karreman was de eigenaar en hij was niet voor één gat of zaak te vangen. Karreman zat namelijk in dezelfde periode in een koffiehuis aan de Wagenaarstraat en schonk ook een drankje in het prachtige pand De Steenrotse aan de Dwarskaai. Hij verkocht de Gorinchemsche Bierhal in 1908 aan William Seymour en die veranderde de naam van de zaak in de Lange Jan. Kort geleden liep ik beeldend kunstenaar Han Reijnhout tegen het lijf. Hij is zeer handig met zijn handen en van vele markten thuis. Han vertelde dat hij een afbeelding van een ets had: ‘The Lange Jan Cafe’, Middleburg’. De ets werd rond 1913 gemaakt door de Brit Leslie Moffat Ward. Han dacht dat er misschien wel een verhaal voor de Middelburg en Veerse Bode in zat. Dat verhaal werd dus geschreven. Bij dezen dank ik Han voor de tip. Zo loop ik wel vaker tegen iets moois aan. William Seymour verkocht de Lange Jan in 1923 aan Johannes Brandenburg. Hij koos voor de naam Torenzicht. Zes jaar later verhuurde hij zijn negotie aan Marinus Bek en die opereerde weer onder de naam Lange Jan. Bek was bekend met de uitdrukking ‘adverteren doet verkopen’ en hij adverteerde in 1932 met de tekst: ‘Bier. Bier. Vanaf Donderdag 6 October groot glas bier 10 cent. Café ‘De Lange Jan’, Middelburg. Aanbevelend M. Bek’. Zo kon je voor weinig bieren in de Lange Jan.
Johannes Heeren kwam in oktober 1934 in de zaak. Eind 1935 tekende Johannes Surendonk een huurcontract en hij zette de Lange Jan in het zonnetje. Na vijf jaar van redelijke voorspoed begon de ellende. Het pand leed aan een verzakking en er kwamen grote scheuren in de muren. De Lange Jan moest zowel binnen als buiten worden gestut. De courant schreef: “Naar wij vernemen zal herstel wel niet meer goed mogelijk zijn en zal wel tot algeheelen herbouw moeten worden besloten.” De Lange Jan overleefde de beschietingen of het bombardement – daar raken de historici het nooit over eens- van mei 1940. Toch werd het pand een jaar later gesloopt. Dat betekende het einde van de Lange Jan.
Surendonk zat in 1940 in hotel Sonnevanck aan de Blauwedijk, maar moest het hotel een jaar later van de hand doen. Hij was zeker twee illusies armer en vertrok met meer dan gemengde gevoelens uit Middelburg. Later kwam Piet Maljers in Sonnevanck. Hij zat eerder in de Vriendschap aan de Kapellestraat in Veere. Ome Piet, ik was een oom-zeggertje, is echter een verhaal dat later wellicht nog eens wordt verteld. De teloorgang van de Lange Jan is eigenlijk een historisch misverstand. Men moest en zou herbouwen, maar vergat het pand na herbouw een horecafunctie te geven. Waarom, dat weet niemand. Het was wellicht een dubbeltje op z’n kant. Dat is jammer, want ik had graag nog eens gebierd in de Lange Jan.
Aan komen waaien in Aagtekerke (Rob 6 april 2016)
De dorpen aan de kust van Walcheren zijn altijd al rijker met horeca gestoffeerd dan de dorpen in het hart. Niet zo gek, want in de kustplaatsen kwam men kuren of van zee en strand genieten. Vooral Domburg en Westkapelle werden door de eeuwen heen druk bezocht door deze, gene en de toevallige passant. Hoewel pootje baden niet meer is dan voetje vrijen met de zee doet men het van Ritthem tot Vrouwenpolder. Nog steeds. Het vlakke van Walcheren, het landbouwhart, kent voor mij een schoonheid die zee en strand evenaart, zo niet overtreft. De blik heeft altijd ruim baan, aangezien het coulisselandschap gelukkig dun gezaaid is. Ik fiets vaak over het vlakke, zeker in de zomer als de fietspaden aan de kust worden overwoekerd door gehelmde noorderburen en aanverwante dwaalgasten met het paard achter de wagen. Nee, geef mij het vlakke van Walcheren maar dat zelfs in de zomer een oase van rust is.
In het voorjaar fiets ik vaak naar slager Wisse in Meliskerke om daar een streng boerenleverworst te kopen. Heerlijke boerenleverworst die kan wedijveren met de boerenleverworst van slager Koets in Westkapelle. Afijn, na Meliskerke zet ik vaak koers naar andere oorden. Een poosje geleden kwam ik aanwaaien in Aagtekerke. Dorstig als ik was, dorstte ik naar een versnapering, maar helaas was Hotel Kodde gesloten. Het seizoen was nog ver, dus daar had ik alle begrip voor. In Domburg leste ik alsnog mijn dorst. In vroeger tijden, eind 18e eeuw, hadden Leendert Maljers en Janna de Landmeter een herberg annex winkel aan het Dorpsplein in Aagtekerke. De familie Maljers zat tot 1927 in de herberg die in dat jaar werd overgenomen door Andries Dekker. Later kwamen ook zonen Hendrik en Wannes in de zaak, maar dat verhaal is al eerder verteld.
Het verhaal van Hotel Kodde begon in 1961 wanneer Pieter Kodde pension hield aan de Burgemeester Bosselaarstraat 14. Op vrijdag 7 mei 1968 heropende Pension Kodde en was het schoonvader Floris Maljaars die de opening verrichtte, zo meldde de courant. Hij draaide de sleutel om van het pension dat ruimte bood aan 22 personen. Het pand bestond uit ‘een zaal met een zithoek, met vergaderruimte voor 60 tot 80 personen. Voorts zijn er tien twee persoonskamers en twee één-persoonskamers’. Op 13 mei 1987 heropende de zaak opnieuw. Sinds die dag heet het Hotel Kodde. Twee jaar later trouwde Pieter’s zoon Jan met Jolanda Smaardijk en zij kwamen ook in het bedrijf. Toen Pieter Kodde op 8 augustus 1996 overleed, stonden Jan en Jolanda er samen alleen voor. De appel valt in de horeca echter vaak niet ver van de stam. Dat is ook bij de Kodde’s het geval. Zo staat Jan en Jolanda’s zoon Stefan Kodde al een tijdje achter de kachel in het Domburgse Badhotel. Het spreekt voor zich dat ik binnenkort een keer fietsenderwijs poolshoogte ga nemen in Hotel Kodde. Met de wind in de rug hoop ik dan aan te komen waaien in Aagtekerke. Men zij gewaarschuwd.
Maart 2016
Gezelligheid in hotel du Commerce (Rob 30 maart 2016)
Hotel du Commerce aan de Loskade in Middelburg is al jaren een vaste waarde. Reizigers die per trein arriveren, worden als door een magneet aangetrokken door het uitnodigende hotel. Sinds 1997 is Chris Luken eigenaar van du Commerce. Luken verdiende een fortuin aan de zogenaamde Hotelbon en richtte de Fletcher Groep op. Hotel Du Commerce is onderdeel van de Fletcher groep, evenals Hotel Zuiderduin in Westkapelle. Jan Cornelis Verseput opende het hotel in 1885 en trouwde een aantal jaren later met Elisabeth de Kat. Het was met recht een horecahuwelijk, want Elisabeth’s vader Willem Cornelis de Kat was op dat moment eigenaar van logement de Eendracht aan de Varkensmarkt. Ook Jan had het niet van een vreemde, want in 1883 kocht zijn moeder Wilhelmina Verseput-Verhulst het bewuste pand aan de Loskade. Zij opende er een koffiehuis dat de naam Gezelligheid kreeg. En gezelligheid kent geen tijd. Afijn, de gezelligheid kon twee jaar later niet op in hotel du Commerce.
In 1893 werd Verseput eigenaar van hotel de l’Europe in Domburg en zes jaar later opende hij Grand Hotel Verseput aan de Middelburgse Lange Delft. Hij was zoals men dat nu noemt een echte entrepreneur. Abraham van Overbeeke werd in 1917 eigenaar van hotel du Commerce. Hij zat later nog in de Sint Jorisdoelen aan de Balans, Le Baron Chassé aan de Gortstraat en eindigde op het adres Loskade 19. Hier begon hij in 1940 hotel Overbeeke. Rond 1984 opende hotel Le Beau Rivage in het pand en het hotel van Gerard Kooman is er anno nu nog steeds. Vanaf 1936 werd Du Commerce een echt familiehotel in de enge zin van het woord. Hubertus van Waegeningh, die tegelijkertijd de Gouden Zon aan de Lange Delft uitbaatte, werd eigenaar van het hotel. Hij werd op enig moment opgevolgd door zoon Jozef, die Hubertus ook opvolgde in de Gouden Zon. Jozef van Waegeningh was tevens een periode kastelein in sociëteit de Vergenoeging aan de Markt. In 1960 nam Gerardina van Waegeningh de fakkel over van vader Jozef. Ze stond erop mejuffrouw te worden genoemd dus mejuffrouw zou het zijn. Gerardina zat vol plannen en opende in 1975 restaurant de Twee Compagnieën dat een aparte ingang aan de Stationsstraat kreeg. Het restaurant werd van meet af aan gerund door Cor de Koster en Frans d’Huy. De laatste opende later pension Roelant in de Koepoortstraat, nu B&B ‘t Poorthuys. Lo Lagaaij, hij zat eerder in hotel Suisse aan de Markt, werd in 1979 bedrijfsleider in Du Commerce, maar een jaar later verkocht Gerardina haar hotel. Robert Bursian werd in 1980 eigenaar van hotel du Commerce.
Op de beeldbank van de Zeeuwse Bibliotheek staat een vreemde foto van Jaap Wolterbeek waarop bedrijfsleider Frans d’Huy de dis deelt met twee hondjes terwijl Rosemarie Bursian een drankje serveert. Meteen dringt zich Bomans’ regel ‘Ik wou dat ik twee hondjes was dan kon ik samen spelen’ op. Niemand kan van nature zijn hartstocht onderbreken. In 1997 volgde Luken Bursian op en was de cirkel rond.
Van Bimmel naar Kreta (Rob 23 maart 2016)
De geschiedenis van een pand is vaak een verhaal met haken en ogen. Zo trouwde de grootvader van Rinus Bimmel in 1902 met een winkeliersdochter. Heel wat anders dan een winkeldochter. Samen beginnen ze een winkel in grutterswaren aan de Dorpsstraat 7 in Oostkapelle. In 1929 komt Rinus’ vader in de zaak, in 1941 zijn broer en Rinus komt in 1951 ook in de zaak.
Inmiddels vaart de zaak onder de Végé-vlag en verandert gaandeweg in een supermarkt. De kleine middenstand krijgt steeds meer klappen en in 1977 moeten de gebroeders Bimmel de zaak van de hand doen. Rinus zoekt ander emplooi, maar verzamelt in de loop der jaren allerhande winkelspullen. Wanneer hij met pensioen gaat opent hij in zijn tuin de zogenaamde ‘Wienkel van Bimmel’ waar al die gespaarde spullen een plaatsje krijgen. Rinus blijft eigenlijk zijn hele leven winkeltje spelen. Op 15 maart 1978 openen El en Jaap Koelewijn café-restaurant Elja – ‘what’s in a name’ – in het pand en nog datzelfde jaar openen ze ook strandpaviljoen De Branding, nu strandpaviljoen Berkenbosch. Ze blijven tot 1985 in Elja en verkopen dat jaar de zaak aan P. Markusse. Markusse opent op 8 februari van dat jaar zijn zaak en noemt hem Dorpszicht. Na twee jaar komt Adrie Dagevos, later uitbater van de Belgische Loodsensociëteit in Vlissingen, in de zaak en hij wordt op zijn beurt in 1990 opgevolgd door Henk Ossewaarde en Yvonne de Haan.
De foto bij deze aflevering van Kroegpraat, die Wim Helm op 12 mei 1991 maakt, laat van hun biertjes genietende ringrijders zien. Het tafereel zou echter ook plaats hebben kunnen vinden in café De Muizeval van Piet den Hollander aan de Dorpsstraat 3 waar ook weleens een koele blonde de kelen smeert. Piet heeft het pand eigenhandig tot café verbouwd en verkoopt zijn negotie, niet het pand, in 2000 aan Jaap Sturm (Baas Jaap) van Sturm en Dekker. Baas Jaap’s dochter Miriam en Jeroen Roose openen Italiaans restaurant La Piccola Mondo in het pand, maar dat is een ander verhaal. Terug naar Dorpszicht dat Henk Ossewaarde en Yvonne de Haan in 1997 van de hand doen. De heer Kourtakis, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid in het bezit van de Griekse nationaliteit, is de koper en hij geeft zijn restaurant de naam Kreta. Misschien is hij dus een Kretenzer. Helaas weet ik weinig tot niets van de heer Kourtakis, behalve dan dat zijn voorletter een A is. Misschien komt Veere Dronk via deze Kroegpraat meer aan de weet.
Op enig moment neemt Marja Davidse Kreta over van de heer Kourtakis, wellicht in 2006, want in dat jaar start de Facebook-pagina van ‘Grieks Restaurant Kreta te Oostkapelle’. Zo blijft de geschiedenis van het pand een zaak met haken en ogen. Van Bimmel naar Kreta is dus eigenlijk van Bimmel naar Davidse, want zij zit nog steeds in haar restaurant. Je schijnt er uitstekend te kunnen eten en dat ga ik, wind en weder dienende, in de komende lente zeker een keer doen. Het is altijd goed toeven in Oostkapelle.
Je reinste linke soep (Edwin 16 maart 2016)
Ergens iets van vinden is nooit zo moeilijk. Je bent voor of tegen een bepaald besluit, je vindt iets mooi of niet. Maar als je probeert zo neutraal mogelijk te zijn en een mening te vormen op basis van argumenten van voor- en tegenstanders van een bepaald onderwerp, dan is dat ergens iets van vinden opeens niet zo makkelijk meer. Neem nu de recente discussies over de sluitingstijden van de horeca op Walcheren. Die worden in Vlissingen en Middelburg, bij wijze van proef, voor de duur van respectievelijk een jaar en zes maanden verruimd. Het is zo’n onderwerp waar in ieder café regelmatig over wordt gesproken aan de bar. De een is tegen alle vormen van overheidsbemoeienis, de ander wijst juist op de voordelen van regulering. Zo simpel als het lijkt is het allemaal niet. Het gaat over jongeren die veel later op stap gaan dan vroeger. Het gaat over veiligheid, omzetten en inkomstenderving. Over concurrentie, politie-inzet, en de gunfactor. Over vrijheid, jaloezie en politiek. Over regeltjes, overlast en arbeidsomstandigheden. Over beleving, vertrutting en dorst. Als je het zo opsomt klinkt het allemaal wat overdreven, maar het zijn allemaal subthema’s die ik voorbij heb horen komen aan de toog. Probeer er dan nog maar eens iets van te vinden op basis van goede argumenten. Ik kijk in ieder geval wel uit. Als ik dat zou willen zou ik het naadje van de kous moeten weten, maar eerlijk gezegd vind ik de kous als geheel al meer dan voldoende. Er zijn eenvoudigweg te veel partijen en factoren die een rol spelen.
Dat neemt niet weg dat ik me over het gehele proces keer op keer verbaas. Dat de kwestie al jaren speelt is bekend, maar juist daarom was het best opmerkelijk dat de proef opeens werd aangekondigd en al zo snel gestart mocht worden. Opmerkelijk was ook dat de Middelburgse burgemeester in aanloop naar het besluit stelde dat er op Walcheren te weinig politie beschikbaar is om de sluitingstijden van Middelburg en Vlissingen gelijk te kunnen laten lopen. Grappig was dat kort na de bekendmaking van de proef in Middelburg (‘uitloop’ in cafés tot 3.00 uur in het weekend) Vlissingen bekendmaakte een proef te starten met openingstijden tot 5.00 uur. Daarmee leek dat politieprobleem sowieso niet meer aan de orde te zijn. Maar vorige week nam het verhaal opnieuw een wending. De proef is weliswaar niet van de baan in Middelburg, maar hij gaat nog niet van start op 1 april, zoals eerder werd aangekondigd. En ondernemers die langer open willen blijven moeten eerst een concreet plan indienen waarin staat hoe zij overlast denken te gaan voorkomen.
Het doet je een beetje duizelen allemaal, of je nu een neutrale partij denkt te zijn of niet. Om het weer een beetje luchtig te maken is het dan wel aardig om te kijken hoe dat vroeger ging. In een Middelburgse verordening uit het jaar 1754 kom je in ieder geval wel duidelijkheid tegen. Zo werd het ‘alle groote en kleine Herbergiers en Tappers binnen die Stad’ bevolen dat ‘zy gedurende den Winter des avonds voor negen en des Zomers voor tien uuren hunne Huizen moeten sluiten … Tot bewaaring van de Ruste en voorkoming van alle onordentlykheden’ uiteraard. Maar wat wil je ook? Toen schuimden ’s avonds zielverkopers (ronselaars) van de VOC de straten nog af. Je reinste linke soep.
De meissen van Jan Klant (Rob 9 maart 2016)
Het behoeft geen betoog dat vriendschap een hoog goed is. Vriendschap werd vaak gedeeld in een herberg of café dat zijn naam eer aan deed en nog steeds doet. Kijk maar naar café-restaurant Vriendschap aan de Middelburgse Markt waar men gezien is en wil worden. Ik richt me vandaag echter niet op Middelburg, maar op Westkapelle. Rond 1860 openden Jakob Roelse en echtgenote Flora Louwerse een herberg annex winkel aan de Zuidstraat. De zaak kreeg de naam, je voelt het al aankomen, de Vriendschap. Ze bleven zestien jaar in de zaak en vertrokken toen naar Montfoort waar ze een herberg hadden overgenomen. In 1876 werden Willem den Hollander en echtgenote Kornelia Adriaanse de nieuwe eigenaren van de Vriendschap. Wanneer zij in 1888 het veld aan de Zuidstraat ruimden, brak het tijdperk Kaland aan, een tijdperk waaraan geen einde leek te komen.
In 1887 trouwde Jan Kaland met Mientje Verstraate en nauwelijks een jaar later zaten ze in de Vriendschap. Jan Klant, zoals hij op Wasschappel werd genoemd, had ook één of meer koeien, die hij achter de herberg stalde. Zo zag men in de Zuidstraat vaak een koe de Vriendschap in stappen, niet voor een glas melk, maar omdat de stal riep. Jan had zo te zeggen zijn koetjes op het droge. Toen Jan in 1926 op 65-jarige leeftijd overleed, zetten Mientje en haar dochters Lourina en Mientje de zaak voort. In 1937 stierf Mientje Verstraate op 73-jarige leeftijd en stonden Lourina en Mientje er samen alleen voor. Maar de ‘meissen van Jan Klant’ waren niet voor een kleintje vervaard. Het waren meiden die van aanpakken wisten en dat was maar goed ook, want toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, brak ook in Westkapelle de hel los.
De Vriendschap werd in 1944 met de grond gelijk gemaakt en Lourina en Mientje openden een noodcafé in een houten barak, die tevens dienst deed als kantine van Rijkswaterstaat. Het noodcafé stond ongeveer op de plaats waar nu het Polderhuis, het museum met de meeste vaste klanten ter wereld, staat. Op 15 oktober 1956 was het noodcafé verleden tijd, want op die dag werd een splinternieuwe Vriendschap geopend op het adres Zuidstraat 113. Het feest en de mokjes jonge klare waren niet van de lucht.
Ik weet niet of het te maken had met een minder wordende gezondheid, maar in 1962 besloten de gezusters Kaland een beheerder aan te nemen, Middelburger Pieter van Schaik. Zes jaar later verwisselde Lourina het tijdelijke voor het eeuwige. Ze werd 68 jaar. In 1971 verkocht Mientje Kaland de Vriendschap aan Jacobus Wisse. Aangezien Wisse een winkel in textiel in het pand begon, verviel de horecafunctie. Het hemd is voor sommigen nader dan de rok. De meissen van Jan Klant trouwden nooit. Ze hadden genoeg aan elkaar en geen behoefte de Vriendschap te delen. Het waren sterke en pronte wuven tot de tand des tijds aan hen begon te knagen. Mientje overleed in 1997 op 92-jarige leeftijd, de gezegende leeftijd der sterken.
Naar Bommel om Huib en Willem te zien (Rob 2 maart 2016)
Marinus Nijhoff’s dichtregel ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’ draag ik sinds mijn schooldagen met me mee. Later kreeg de regel een nieuwe dimensie toen er in 1993 aan de Markt in Middelburg een café met de naam Bommel werd geopend. Hans de Graaff, een echte Olie B. Bommel-fan, gaf de zaak de naam. Helaas overleed Hans een paar jaren later aan de gevolgen van een motorongeluk. Sindsdien is er elk jaar een motortocht die de herinnering aan hem levend houdt. Na Hans kwamen Ans en Rogér Mastbooms in de Bommel. Ans kende ik als fanatieke rugbyster van Oemoemenoe, die wel eens een biertje in Seventy Seven deed. In die tijd werkte Willem Nieuwdorp in Sev, maar hij ging later in de Bommel werken, net als Huib Labeur. Huib en Willem nemen in 2009 de Bommel over en sindsdien ga ik naar Bommel om Huib en Willem te zien.
Oudere Middelburgers zoals ik weten dat Bommel sinds mensenheugenis de naam St. Joris had. De eerste, bekende eigenaar was Adriaan Westdorp. Hij zat in 1779 in St. Joris en verkocht zijn herberg aan de ‘Groote Markt op de hoek van de Helm’ voor 1100 pond Vlaams (ongeveer 198.000 euro). Na Westdorp volgde een rits eigenaren, te veel om op te noemen, dus we pakken de draad weer op in 1947. In dat jaar werd Piet Wanjon, een Souburgse achternaam bij uitstek, eigenaar. Wanjon was eerder beheerder van Hotel Poelman tegenover de Reutel in de Stationsstraat. Piet Wanjon had de bijnaam ‘Piet Bus’, omdat hij vaak buitenlandse bustoeristen zijn zaak binnen wist te lokken met de regel: ‘Very good tea and coffee, over there please’. Het was een man met een missie. Cees Mulder werd in 1964 eigenaar van St. Joris. Ik heb hem heel goed gekend. Je kon hem schilderen aan de stamtafel van Suisse, ook aan de Markt, waar Lo Lagaaij de scepter zwaaide. Bij Suisse was ik kind aan huis, want het stond een paar panden verder dan mijn geboortehuis op Markt 61, boven café Juliana. Met zoon Loe Lagaaij haalde ik wel eens kattenkwaad uit en dronk ik ook mijn eerste biertje. In de kelder van Suisse dronken we soms de kontjes uit flessen Oranjeboom. Sindsdien beviel het merk Oranjeboom me steeds minder en minder. Mulder hield wel van een drankje, maar maskeerde dat door zogenaamd mineraalwater te drinken dat vergezeld was van een fikse tic wodka. Suisse had een rijkelijk gevulde stamtafel waar vooral op donderdagen en in het weekend stevig werd getafeld. Aangezien vriendin Ans Parinussa er werkte, bleef ik op de hoogte van wat er zich in Suisse afspeelde.
Huib en Willem spreek ik vrij regelmatig, vooral ’s morgens vroeg als ik terug kom van mijn dagelijkse wandeling door de stad. Wij zijn de stad en weten qua horeca van de hoed en de rand. Als ik om een nieuwtje of biertje verlegen zit, ga ik naar Bommel om Huib en Willem te zien.
Februari 2016
Bunkeren in Buttinge (Rob 24 februari 2016)
Een bestuurlijke herindeling hangt als een dreigend wolkendek boven onze provincie. Er wordt volop gepredikt voor eigen parochie en de werkelijkheid wordt niet zelden door waarachtigheid ingehaald. Het Middelburgse Tweede Kamerlid van de PvdA oppert dat er één gemeente Zeeland moet komen. Het is geen keuze waarvan mijn hoofd in de wolken raakt. Nee, dan zou mijn keuze eerder één gemeente Walcheren, Beveland (inclusief Schouwen-Duiveland en Tholen) en Zeeuws-Vlaanderen zijn. Ik noem maar een zijstraat.
Aangezien de Rijksoverheid steeds meer taken en plichten naar gemeenten delegeert, kun je stellen dat de provincie als bestuurslaag zijn langste tijd heeft gehad. Afijn, gemeentelijke herindelingen zijn eigenlijk van alle tijden. Ze zijn niet beperkt tot deze en voorgaande eeuw. De eerste gemeentelijke herindeling had plaats op 29 december 1815. In herberg het Land van Belofte, niet te verwarren met Lant van Belogte, in Buttinge zetten de schouten van respectievelijk Buttinge, Grijpskerke en Hoogelande hun handtekening. Vanaf die dag horen Buttinge en Hoogelande bij het grijpgrage Grijpskerke. In 1785 koopt Marcus de Moor voor ruim 90 pond Vlaams (ruim 16.200 euro) een molen met huis aan de Middelburgseweg in Buttinge. Hij wordt naast molenaar ook herbergier en geeft zijn herberg de naam het Land van Belofte. Roelof Smit koopt de molen en herberg in 1791 voor 220 pond Vlaams. Tel uit je winst Marcus de Moor. Smit gaat drie jaar later op de fles en de zaak wordt per decreet verkocht door de ‘Bestuurderen der Stad Middelburg’. Wellicht is Buttinge een stadsambacht van de gemeente Middelburg.
Hubregt Erdecaing koopt het complex voor 85 pond Vlaams en een tijdje later koopt Pieter de Koning zich voor de helft in. Er kan dus weer gebunkerd worden door de komende en gaande man onder Buttinge. In 1797 wordt Anthonij de Wind, koopman en gemeenteraadslid van Middelburg, eigenaar. Hij zal zelf wel niet gemalen of geherbergierd hebben. Drie jaar later wordt Cornelis Krijger eigenaar, maar hij verkoopt de zaak nog het zelfde jaar door aan Gerard Ramond. Ramond heeft eerder molen De Perre in Oost-Souburg uitgebaat in combinatie met de herberg ’t Molentje. Hij plukt nu de vruchten van deze combinatie in Buttinge tot hij tussen 1808 en 1810 stopt als molenaar. Ramond is de laatste, bekende eigenaar van het Land van Belofte, maar de herberg heeft zeker nog tot ongeveer 1840 bestaan. Wie weet kom ik ooit nog eens achter de exacte gegevens van het Land van Belofte.
Burgemeester H.U. Bouwman van Grijpskerke memoreert in zijn nieuwjaarstoespraak in 1958 de geschiedenis van zijn gemeente. Hij concludeert dat de inwoners van de gemeente 140 jaar ‘vredig hebben geleefd.’ Bouwman ziet echter ook een dreigend wolkendek boven de gemeente hangen, het wolkendek van een nakende gemeentelijke herindeling. Die herindeling wordt pas op 1 juli 1966 een feit. Zo zal het altijd zijn, het oneindige, bestuurlijke gesteggel dat duurt tot Zeeland een ons weegt. Gelukkig kun je nog steeds bunkeren in Buttinge in de Middellandse Zeetuin van Rob Uilenbroek waar het smakelijk toeven is.
Op merote in Middelburg (Rob 17 februari 2016)
Vroeger deed ik samen met mijn makker Edwin Mijnsbergen af en toe een rondje langs Middelburgse kroegen. Er waren zaken bij waar ik zelden kwam, maar me toch altijd welkom voelde. We hebben eens zo’n rondje gedaan en speelden op alle éénarmige bandieten, die de kroegen rijk waren. Het werd een ongemene ‘winstreak’, want in elk café dat we aandeden wonnen we. Zwaar met winst beladen togen we tenslotte naar de hut, alias Seventy Seven, waar het potverteren tot sluitingstijd duurde. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw, Edwin moest nog geboren worden, ging ik ook al ‘op merote’ in Middelburg. Zo ging ik weleens buurten bij het Gulden Schot in de Sint Janstraat. Wellicht refereerde de naam van het café aan het gelijknamige tv-programma waarmee ome Lou van Burg in die tijd furore maakte. Toen ome Lou zijn assistente bezwangerde was het uit met de pret en werd hij opgevolgd door Kees Schilperoort, doch dit terzijde.
Leo Plugge werd in 1971 eigenaar van Het Gulden Schot, Eric van den Berge ging er als 13-jarige in 1973 werken als schoonmaker. Een jaar later namen Thérèse Heindl en vriendin Annemie Pleumeekers de zaak over. Thérèse en Annemie maakten er een disco van en Eric werd DJ From the Mountain. Hij had altijd al een internationale invalshoek. De zaak kreeg in 1977 de naam Jowi’s Place en was eigendom van Willem Groeneveld, maar amper twee jaar later werd Greet van der Wees de nieuwe eigenaar. Eric zwaaide na vijf jaar als DJ te hebben gefungeerd af.
Greet veranderde al snel de naam Jowi’s Place in Company en draaide deze disco samen met haar vriend Rob. Ik kwam weleens in Company waar ze een machine hadden die de dansvloer bij tijd en wijle van forse rookwolken voorzag. Greet draaide vaak reggae, om op die manier ook Zuid-Molukse klanten aan te trekken. Of die er ook kwamen, weet ik niet, wel dat Nico Telepary een tijdje portier was. Karel Brandes was stamgast die in het voetbalteam van Company speelde. Karel had echter meer noten op zijn zang, zo zong hij in de hardrock band September’80, die op 1 mei 1981 optrad in Company. Voor wat hoort wat. In 1980 vertrok Greet naar andere oorden. Marja volgde haar in naam op, aangezien Rob niet over de vereiste horecapapieren beschikte. Op 21 april 1981 sloot Company haar deuren en was het over en uit. Eind jaren ’80 werd het pand, evenals het belendende bedrijf van Wiegel, gesloopt om plaats te maken voor appartementen.
Binnenkort wil ik toch maar weer eens een rondje met Edwin doen. Het is alleen jammer dat er zoveel horecazaken, zoals de Schuur, de Reünie, Underground, Rock Desert en Mambo’s al zolang leeg staan en verpieteren. Het doet me zeer zeer en ik vraag me af wat een grote brouwerij als InBev bezielt. Pure kapitaalvernietiging zou je denken, maar ik ben natuurlijk maar een eenvoudig boerengeslacht. Ik hoop echter op beterschap, zodat ik in de toekomst weer ouderwets ‘op merote’ in Middelburg kan gaan.
Horecabloed kruipt waar het niet gaan kan (Rob 10 februari 2016)
Sommige families lijken voor eeuwig verbonden met de horeca op Walcheren. Daan Hengst uit Westkapelle maakte een prachtige stamboom van de familie Minderhoud die de lijnen verbindt. Hendrik Minderhoud zat in het Kasteel van Batavia, Willem in de Oranjeboom, Johannes in de Valk en Jacob in Tramzicht, allemaal horecazaken in Westkapelle. Noach Minderhoud zat in café Centrum, Willem in 't Sincken Tooghje, Joost in De Eendracht, Johanna in het Bredasche Veerhuis en Kobus in een naamloos café aan de Segeerstraat. Al deze zaken stonden in Middelburg en het zou mooi zijn als de naam van Kobus’ café nu eens boven water kwam. Pieternella Minderhoud zat in de Roode Leeuw in Zoutelande en Johanna Willemina in de Schoone Waardin in Ritthem.
Aangezien het aantal herbergen en cafés, hoewel talrijk, beperkt was zochten de Minderhoud’s logischerwijs elders op Walcheren emplooi. In een plaats als Veere was er minder horeca, maar de zaken die er waren bleven soms in de familie. Ben Huybrecht zat in D’Ouwe Werf en het Veerse Meer, dat later de naam veranderde in De Peperboom, was tot vorig jaar eigendom van dochter Marion. En dan is er natuurlijk nog de Campveerse Toren waar de familie Van Cranenburgh sinds 1947 de lakens uitdeelt. Er is echter nog een vaste waarde in Veere, namelijk ’t Waepen van Veere aan de Markt. In 1967 meldde de courant dat de NV Poppe de zaak had geopend. Die NV kreeg al snel gezicht in Bram en Catrien Poppe, de uitbaters van ’t Waepen. In de loop der jaren werd een voormalige paardenstal naast de zaak aangekocht en na een grondige verbouwing heropende t’ Waepen met meer volume. Op enig moment namen zoon Piet en schoondochter Lia de zaak over en ook zij verbouwden de zaak. Nieuwe bezems vegen nu eenmaal schoon.
In de jaren ’90 kreeg de jonge kok Marc Meeusen in ’t Waepen de kans te tonen wat hij waard is. Ook Marc kreeg de horeca met de paplepel ingegoten, want zijn ouders Ger en Ryan zaten jarenlang in bistro Juliana aan de Middelburgse Markt. In 2005 koos Marc voor een baan in het onderwijs en werd hij opgevolgd door Jeroen Haas, zijn voormalige souschef. Die wist en weet ook wat koken is, want toenmalig culinair recensent Rien van Reems meldde in de courant dat de culinaire continuïteit bij ’t Waepen van Veere veilig was. In die periode vond er opnieuw een wisseling van de wacht in ’t Waepen plaats en kwamen Piet’s zoon Bram-Pieter en schoondochter Barbara aan het roer. En opnieuw, hoe kon het ook anders, timmerden de verse Poppe’s aan de weg. Ze gaven de zaak een facelift en een strak karakter dat aansloot bij de moderne tijd. Natuurlijk is het zaak dat je meegaat met je tijd, ‘go with the flow’, anders mis je onherroepelijk de boot.
De culinaire continuïteit is nog steeds als vanouds en de liefhebbers van kreeft blijven duimen en vingers aflikken. Dat hoop ik in het hart van de lente ook eens te doen.
Gierende hormonen in Café Colours (Edwin 3 februari 2016)
“Als je als kroegeigenaar een volle bar wilt, moet je twee vrouwenfietsen voor je zaak zetten. Dan stroomt het zo vol met mannen.” Toen ik dat vorige week een gast aan de bar hoorde zeggen moest ik erg lachen. De opmerking was uiteraard over de top, maar ik begreep meteen wat hij bedoelde. Er zijn ontelbaar veel cafés waar het uiterlijk of het karakter van de medewerkers nauwelijks invloed heeft op de omzet, maar iedereen weet dat het aannemen van mooie of leuke mensen wel kan bijdragen aan het succes van een horecagelegenheid. Ik heb mensen, zeker mannen, maar al te vaak nog eens een extra rondje bier zien bestellen, omdat ze zichtbaar genoten van hun uitzicht. Bij mij en mijn maatjes uit de pubertijd was dat uitzicht ook een factor, herinner ik me. Voor onze 15e verjaardag waren we ’s avonds voornamelijk te vinden in Middelburgse jeugdsozen als Double D (in Dauwendaele), Hofplein (Centrum) en Trefpunt (Nassaulaan) en overdag in cafetaria’s, zoals Martin’s Automatiek op de Markt, maar vanaf 1986 pakten we het serieuzer aan. Toen kwamen zaken als Meccano, La Folie en Cavern in beeld. We waren er weliswaar nog net iets te jong voor, maar meestal kwamen we wel binnen. Het deurbeleid was toen minder streng dan nu.
Onze eerste ‘echte’ kroegbezoekjes vonden plaats in een Middelburgse café dat niet zo lang bestaan heeft: café Colours aan Vlasmarkt 39. Die zaak, van Harmen van Loon en Angelique Riemens, was een opvolger van de wat beruchtere zaak (In) de Verkeerde Wereld en een voorloper van Café Dangeroe van Ben Vriesman. Tegenwoordig is Café Bardot gevestigd in het pand. Je kunt er lang en kort over praten, maar uiteindelijk komt het er toch op neer dat Colours niet zo lang heeft bestaan omdat het geen groot succes was. Voor broekjes als wij, ‘die net kwamen kijken’, was het echter de perfecte tent. We kregen veel aandacht en ruimte van Harmen en Angelique. Dat was precies wat we nodig hadden. In die kroeg leerden we onder meer hoe je poolbiljart speelt en hoe je óók drankjes kunt bestellen als je met een groep op stap bent. We bestelden in het begin al die bessenjenevertjes, Pisang Ambons en andere zoete rommel een voor een, totdat Angelique er ons fijntjes op wees dat we ook een potje konden maken. Daar waren we zelf nog niet opgekomen.
Natuurlijk werden we ook door dat soort aardigheidjes vaste klantjes van de zaak, maar de belangrijkste reden was de aanwezigheid van Angelique op zich. Stiekem waren we allemaal – we waren met een man of tien – een beetje verliefd op haar. Door het leeftijdsverschil hoefden we ons natuurlijk geen illusies te maken, maar daar maalden we niet om. Dat heb je nu eenmaal, als de hormonen door je lijf gieren. We konden onze ogen niet van haar afhouden. Dat was in de gelegenheden, die in de jaren daarop zouden volgen niet anders. Overal hadden we wel een favoriet. Nu, 30 jaar later is dat eigenlijk nog steeds zo. We kunnen prima zonder, maar als er een aardige barvrouw aan het werk is, bestellen we er vaak toch nog eentje extra. ‘Boys will be boys’.
Januari 2016
Who is who in Domburg (Rob 27 januari 2016)
Veel mensen dromen weg bij de gedachte aan het Zeeuwse licht vanaf de Hoge Hill op Domburg. Ze dromen van de tijd dat kunstschilders als Mondriaan en Toorop zich aan het begin van de 20e eeuw thuis voelden in de Domburgse parel. Natuurlijk is het mooi dat er zoveel schoonheid door het stadje waarde. Dokter Mezger, wiens vrouw uit Middelburg kwam, beklopte, kneep en wreef de ledematen van zijn meer dan goed bedeelde klanten. Zijn gouden duimen legden hem overigens geen windeieren. Domburg floreerde in die periode als nooit tevoren. Het medisch toerisme verdween toen Mezger uit Domburg vertrok, maar het bleef een komen en gaan van mooi-weer-toeristen. Vogels van diverse pluimage landden aan en brachten jarenlang kleur in de stad, die Domburg al 793 jaar is. Natuurlijk voerden en voeren de oosterburen de boventoon met zo links en rechts Europeanen allerhande.
Zo vertelde mijn oude middelbare schoolmakker en vrije Domburger Cees Maas dat de Engelse band The Who in het begin van de jaren ’70 een bungalow huurde in het Prinsenpark. Getooid in Afghaanse jassen kuierden ze op zomerdagen door de Oost- en Weststraat. De ‘patchouli’ was niet van de lucht, evenals die van een welriekend pretsigaretje. Er logeerden vaak gasten bij The Who en dat waren op muzikaal gebied niet de minsten. Afijn, in die tijd werd er in de zomer weleens een bescheiden popfestival georganiseerd bij kasteel Westhove. Op het grote grasveld stond een podium voor de rododendrons en er was een bar bij het bruggetje. Er werd niets aan het toeval en de dorst overgelaten. Op enig moment trad Earth & Fire op met Jerney Kaagman als ‘leading lady’. In de pauze stapte een aantal muzikanten op het podium en er ontstond een jamsessie. Er stonden een solo- en basgitarist, wellicht Zeeuwen, op het toneel en een langharige, bebaarde man begon het nummer ‘Room to move’ op zijn mondharmonica te spelen. Dat was geen Zeeuw, maar John Mayall die over de hele wereld furore maakte met zijn Bluesbreakers. Even later stapte er een beer van een vent het podium op en dat was Bob ‘The Bear’ Hite, de zanger van Canned Heat. The Bear was een maatje van John Mayall. Ze deelden samen een huis in Laurel Canyon in Californië. Mayall heeft er nog een liedje over geschreven, The Bear, dat op de lp ‘Blues from Laurel Canyon’, maar dit terzijde.
Earth & Fire was not amused dat er op hun instrumenten was gespeeld, maar ja, wat wil je met ‘die boertjes en dat boerinnetje van buten’. De bandleden hadden wellicht niet eens in de gaten wie dat langharig en dikbuikig tuig waren. Er zijn foto’s van de legendarische jamsessie gemaakt en de mare gaat zelfs een super 8-filmpje. Het zou prachtig zijn als dat nog eens boven water komt. Zo zouden we kunnen verifiëren wie ‘who is who’ in de jaren ’70 in Domburg was. Dat zou nog eens cool zijn.
Van Boven naar Beneden (Rob 20 januari 2016)
De inwonerslijst van Arnemuiden uit 1860 meldt dat herbergier Jacobus Bliek en echtgenote Adriana Koets op het adres Nieuwstraat 19 verblijven. De herberg waarin ze wonen en werken – zeg maar woon-werkverkeer – heet de Vriendschap. Zowat iedere stad en ieder dorp op Walcheren had of heeft wel een herberg of café met die naam, maar vandaag ligt de focus op Arnemuiden. Afijn, wanneer Adriana in 1877 overlijdt, laat Jacobus er geen gras over groeien. Hij hertrouwt een jaar later met Neeltje Valkier. Aan alles komt een einde en in 1882 verwisselt Jacobus dan ook het tijdelijke voor het eeuwige en wordt Leendert Maartense de verse herbergier. Rond 1900 komt Andries Servaas in de Vriendschap. Hij is geen vreemde eend in de bijt. Servaas heeft eerder namelijk in de Eendracht aan de Noordstraat gezeten. Als hij in 1925 naar de herberg Bloemendaal in Brigdamme vertrekt, breekt er een nieuw tijdperk aan, namelijk dat van Hameling.
Hendrik Hameling en echtgenote Catharina Maat bijten in 1925 het spits in de Vriendschap af en de familie Hameling zal het nooit meer afgeven. Ze laven de dorstige Arnemuidenaren en toevallige passanten voor een periode van 25 jaar, voorwaar geen kattenurine. In 1950 wordt de fakkel overgedragen aan Pieter Hameling en echtgenote Leu Sturm. We tasten vooralsnog in het duister over de familierelatie tussen Hendrik en Pieter, maar waar het duister is, volgt soms het licht. Pieter en Leu worden een jaar later opgezadeld met een akelig akkefietje. De courant meldt dat kapper Z. het op 13 februari 1951 op een zuipen zet in de Vriendschap en vervolgens vervaarlijk met een schietijzer zwaait. Pieter zet de verknipte kapper buiten, die vervolgens naar huis gaat. Daar wil hij zijn vrouw naar de andere wereld helpen, maar zij weet naar de buren te vluchten. Uiteindelijk weten twee politieagenten Z. te ontwapenen en wordt hij naar de Blauwedijk gebracht. Daar wordt hem twee maanden water en brood geserveerd, want zolang duurt zijn voorarrest. De officier eist zes maanden gevangenisstraf, waarvan vier voorwaardelijk, dus Z. kan per kerende post terug naar huis. Wanneer Pieter Hameling op 12 april 1969 overlijdt, zet Leu de zaak geknakt, maar niet gebroken voort. Ze vervrouwt zich, zet de schouders eronder en geeft het beste wat ze in zich heeft. En dat is veel, want Leu staat tot op de dag van vandaag, 87 jaar oud, in de Vriendschap.
Aanmerkelijk meer dan een stief kwartiertje geleden ging bovengetekende samen met kompanen Edwin Mijnsbergen en Kees Petiet een verfrissing halen bij café Spoorzicht aan de Molenweg in Arnemuiden. We werden gastvrij ontvangen door Marjan en Willem Allaart. De mooie en sterke verhalen vloeiden even rijkelijk als het bier. Zo kwam ik er achter dat Spoorzicht in de Arnemuidse volksmond ‘Boven’ heet. En, het wordt nog mooier, dat de Vriendschap ‘Beneden’ wordt genoemd. Zo kun je dus een bescheiden kroegentocht ‘van Boven naar Beneden’ maken. Ik hoop dat binnenkort eens te doen om na een biertje ‘boven’ te horen wat Leu ‘beneden’ te vertellen heeft.
Oranje boven in de Oranjeboom (Rob 13 januari 2016)
We schrijven 1778, een roerig jaar in Westkapelle waar men vasthield aan het zingen van psalmen op het metrum van Petrus Datheen. Een jaar eerder had de overheid een nieuwe manier van zingen verordonneerd, maar velen gingen voor dat zingen de kerk uit. Men gooide in Wasschappel de kont tegen de krib en belegde menige vergadering in herberg de Oranjeboom. De Oranjeboom stond op de hoek van de Kapelle en de Bartstraat. Jakob Lous en echtgenote Elizabeth Gabriëlse zwaaiden er de scepter. De zaak liep hoog op en Westkappelaar IJsbrand Burggraaf werd gearresteerd. Hij werd op 27 oktober 1778 vrijgelaten en trakteerde zijn stadsgenoten in de Oranjeboom op een ‘drinkpenning’. Het verhaal kreeg nog een onverwacht staartje, want twee weken later verscheen een bende van 80 ruiters en soldaten. Lourens Caland, Willem Lous en Izak Verstraate werden gearresteerd en op water en brood gezet in de Campveerse Toren. In mei 1779 werden Caland en Verstraate gegeseld en vervolgens verbannen. Lous werd met een bord, waar het woord ‘oproermaker ‘op stond geschreven, te pronk gezet en daarna ook verbannen.
Jakob en Elizabeth zaten in de Franse tijd nog steeds in de Oranjeboom. Ze werden in 1795 gesommeerd de naam van de herberg te veranderen en dat op het uithangbord kenbaar te maken. Jakob liet de oranjeappels die het bord sierden overschilderen en Oranjeboom werd Vrijheidsboom, zo meldde de Middelburgsche Courant. Willem Gabriëlse schreef in zijn prachtige terugblik ‘’t oude Westkappelse leefpatroon’ dat de Oranjeboom de Meiboom werd en ik vaar blind op ‘Willem de Redder’. In 1830 kwamen zoon Pieter Lous en echtgenote Klara Looijse in de zaak, die dan weer gewoon de Oranjeboom heet; oranje boven. Zij werden in 1840 opgevolgd door dochter Elizabeth Lous en echtgenoot Gerrit van Sighem. Lourus den Hollander kocht in 1858 de Oranjeboom van de erven Lous voor de aanzienlijke som van 8100 gulden. Huibregt van Rooijen kocht de herberg in 1889 aan voor de gekelderde prijs van 5120 gulden. Hij ging zelf echter niet in de zaak, maar liet dat over aan zijn zoon Andries ‘Riêsje van Ronneele’ van Rooijen en schoondochter Adriana Minderhoud.
Bovengetekende krijgt vaak ‘oendurvleis’, oftewel kippenvel, wanneer hij bronnenonderzoek naar Westkapelle doet. Niet zo gek natuurlijk, als je weet dat Wasschappel in 1223 stadsrechten kreeg, amper zes jaar later dan Middelburg. Maar goed, terug naar de Oranjeboom dat vanaf het prille begin het honk was van de dijkwerkers. De bende rijswerkers en de ‘elfde bende’ waren honkvast en verkasten niet naar een andere herberg. In de Oranjeboom werden de lonen uitbetaald en dan nam men weleens een mokje jenever op de goede afloop. In 1923 maakte Andries van Rooijen bekend dat hij met ingang van 1 mei de deuren van ‘Café, Logement en Stalling, genaamd: Oranjeboom’ zou sluiten. Hij bedankte ‘voor het genoten vertrouwen, gedurende 34 jaren ondervonden.’ Het vreemde is dat Gabriëlse in ‘’t oude Westkappelse leefpatroon’ schrijft dat de Oranjeboom aan het eind van de mobilisatiejaren 1914-1918 in vlammen op gaat. Wie het weet mag het zeggen.
December 2015
Het kloppend Hart van Middelburg (Rob 23 december 2015)
Ik kom eigenlijk al sinds mijn kinderjaren in Middelburgse kroegen. Niet zo gek natuurlijk wanneer je boven café Juliana aan de Markt bent geboren – de kat op het spek en dorst in de genen. Bij bar Alassio in de Zusterstraat was ik wellicht de jongste stamgast ooit. De zaak was van mijn vaders vriend Adrie de Pree en op onze zomervakanties naar de Italiaanse bloemenrivièra werden altijd parafernalia van Alassio en San Remo meegetorst. Die vaantjes en affiches brachten sfeer in Alassio en de San Remo Bar op de Pottenmarkt; nu de Herberg van Bob en Maite.
Als kind was ik kind aan huis bij de familie De Pree; ik was bevriend met zoon Ad en we hebben vele verjaardagen samen gevierd. Aan de Markt bij ons of bij oom Adrie en tante Fien in de Zusterstraat. Natuurlijk waren oudere zoon Ronnie en dochter Jeannette ook altijd van de partij. Jeannette stond later nog een periode in Old Dutch aan de Pottenmarkt – nu zit daar De Zaak van Cap en Grace. Eind jaren ’60 neemt Ronnie de Pree de zaak over van zijn vader en een jaar geleden interviewde ik hem voor Middelburg Dronk. Onze gedeelde jeugd passeerde de revue en er werd een baaierd aan herinneringen opgehaald. Ronnie vertelde dat hij in 1998 door iemand werd benaderd die kopers voor Alassio had. Er werd een afspraak gemaakt en hij verkocht zijn zaak aan Rene van Hilst en Jimmy Saya, beide werknemers van het Trefcentrum aan de Pottenbakkerssingel.
Rene en Jimmy verbouwen de zaak grondig en dopen hem het Hart van Middelburg. Drie jaar later opent Rene de Groene Papagaay aan de Langeviele en staat Jimmy er alleen voor. Niet voor lang echter, want korte tijd later pacht Eric van den Berge de zaak. Eric kun je in de zomermaanden schilderen op het terras van de Heeren van Holland aan de Vlasmarkt dat uitgebaat wordt door zijn zoon Thijs. Rond 2006 neemt Jimmy het heft weer in handen en klopt het Hart van Middelburg als nooit tevoren. Er wordt gebiljart, gekaart, gefeest en gezongen dat het een oordeel heeft. Periodiek zingt men tijdens de zogenaamde Liederentafel en dan kun je over de koppen lopen. Uit volle borst komen het meisje uit de polder en het kleine café aan de haven voorbij. Gelukkig is het Hart wat ruimer bemeten en schallen de evergreens van weleer unisono en a capella door de Zusterstraat. Ik ben er ook weleens geweest, en mijn hart sprong ruimhartig open op de tonen van Een beetje verliefd. In 2012 wordt Niels Ribbers de rechterhand van Jimmy en dat is hij tot op de dag van vandaag – Niels was eerder mede-eigenaar van de Heeren van Holland.
Op 4 december vierde Jimmy zijn 60-jarige verjaardag en was het groot feest in het Hart. De foto’s van Ricardo Kievit op de Facebook-pagina van het Hart van Middelburg laten zien dat Jimmy veel vrienden en vriendinnen heeft opgedaan in zijn horecacarrière. Het Hart klopt volop, verbroedert en verzustert – zo zal het altijd zijn.
De discotheken van toen waren cafés (Edwin 16 december 2015)
Dat de overdekte winterterrassen in Middelburg ook dit jaar een succes zijn, heeft veel te maken met de inrichting van de tent op de Markt. Veel mensen zijn dol op het blokhutgevoel dat is gecreëerd en de sfeer past gewoon goed bij de feestmaand december. In de tent wemelt het van de curiosa, waarover veel gesproken wordt. Het zijn meubels en accessoires met een verhaal. Zo staat er tafel met een blad dat in de jaren ‘60 van de vorige eeuw al in gebruik was in ‘café-billard’ Het Wapen van Zeeland, in de Gravenstraat. Daarboven hangt een lichtbak met het opschrift ‘Seventy Seven Bar-Discotheek’. Die lichtbak roept bij jongeren soms vragen op. Zij denken bij discotheken aan de grote danshallen die vanaf eind jaren ‘70 overal opdoken (en inmiddels weer op hun retour zijn) en bij dj’s aan de sterren van nu, die furore maken met trance, techno en andere subgenres van de dance-muziek.
Begin jaren ‘70 bestond dat allemaal nog niet. Het woord discotheek werd toen gebruikt om cafés aan te duiden die niet alleen beschikten over een aanzienlijke collectie vinyl, maar ook over mensen die de avonden vulden met plaatjes draaien en het aan elkaar praten van die plaatjes, net als op de radio. In Middelburg had je rond 1971 behalve Seventy-Seven onder meer de Palladiumbar aan het Kerspel, dat zichzelf presenteerde als de eerste echte dancing van de stad, het Gulden Schot in de Sint Janstraat (een voorloper van de latere discobar Jowi’s Place) en ook rockcafé Bar American adverteerde toen nog als ‘Bar-Dancing-Discotheek American’, voor feestelijke avondjes met de dj van toen, wijlen ‘Jos van Suus’.
Zelf werkte ik in de jaren ‘90 in Bar American en Seventy. Onvergelijkbaar, maar het draaien van muziek, toen inmiddels vanaf cd’s, speelde nog steeds een centrale rol. Het was eigenlijk ook wat ik het liefste deed. Terrasbediening was niet mijn sterkste punt, maar de combinatie plaatjes draaien en bier tappen ging me best goed af. Het uitgangspunt was dat je gewoon die muziek kon draaien waar je zelf ook enthousiast van werd, maar dat je altijd wel in de gaten moest houden welke klanten je in de zaak had. In American wist je dat je niet te veel hoefde te experimenteren met muziek zonder gitaren. Deed je dat wel, dan kon je er donder op zeggen dat er meteen werd geroepen om ‘een taxi voor de dj’ of dat er bierviltjes naar je kop werden gesmeten.
In Seventy was het publiek iets breder, en kon je ook best soul, hip-hop of Nederlandstalige muziek opzetten. Uiteindelijk ging het erom hoe het publiek reageerde op de muziek als er ‘eenmaal een beetje drank in zat’. Er was weinig mooiers dan zien hoe het ene moment slechts een enkeling een voorzichtig danspasje waagde, en een uur later heel de tent stond te springen en swingen. Op de tafels! In de lampen! Dat gaf je, als dj, een bevredigend gevoel. Is het anno 2015 weer anders? Dat valt mee. Muziek wordt nu meestal gedraaid vanaf een computer, en met bronnen als Spotify en YouTube zijn de collecties oneindig groot geworden, maar het basisconcept is nog steeds hetzelfde. Het café als bar-discotheek bestaat nog steeds. Zo gedateerd is de lichtbak dus ook weer niet.
De Garnaal had het helemaal (Rob 9 december 2015)
‘In deze donkere dagen voor kerstmis heeft iedereen weleens last van weemoedigheid. ‘Weemoedigheid die niemand kan verklaren en des avonds komt, wanneer men slapen gaat’. Die regel uit het gedicht ‘Het huwelijk’ van Willem Elsschot bracht me naar de stad Veere. Lang kleefden er praktische bezwaren aan pension De Garnaal, toenmaals gevestigd aan de Markt A 162, want er was geen foto van het pand te vinden. Daar kwam pas een aantal maanden geleden verandering in toen ik een foto vond, met uithangbord nog wel, op de onvolprezen beeldbank van het Zeeuws Archief.
Visserman Hein Verlinde en mutsenstrijkster Jo Geschiere begonnen hun pension in de jaren ’20 van de vorige eeuw en hadden al snel een hechte klantenkring. De clientèle bestond voornamelijk uit beeldend kunstenaars die Veere veelvuldig aan deden. Het Veerse licht was bijzonder en lokte nogal wat schilders en schilderessen. Er waren de zelf verklaarde ‘Veeristen’ en ook de Veerse Joffers lieten zich niet onbetuigd. De Garnaal had het helemaal voor bijvoorbeeld de Brusselse schilder en etser Rudolf Schönberg. Hij was er kind aan huis. Hij maakte als wederdienst een prachtige kerstkaart met de tekst: ‘Beste Wenschen voor Kerstmis en welkom te Veere in 1936 Hein en Jo Verlinde’.
Het wemelde in die dagen van de kunstenaars in Veere, maar in het huis De Houttuyn aan de Kaai 77 woonde levenskunstenaar Hendrik Willem van Loon met echtgenote Jimmy. Hij kocht het pand in 1927 voor 3500 gulden. Hij had bijzondere vrienden zoals prins Hendrik die hem eens, incognito, een bezoek bracht. Van Loon was ook dikke vrienden met Hein en Jo Verlinde. Jo fungeerde vaak als een soort huishoudster, ‘une femme de ménage’, als er volk over de vloer kwam dat van een natje en droogje moest worden voorzien.
In zijn boek ‘Pioniers der Vrijheid’ beschreef Van Loon Hein als de ‘dorpsphilosoof’ en Jo als ‘ondernemend’. Ook Frits Philips en Lucie van Dam van Isselt, die bijna 25 jaar in Veere schilderde, passeerden de revue. In 1932 remigreerde Van Loon naar de Verenigde Staten, want hij zag de bui van de Tweede Wereldoorlog al hangen. Hij vestigde zich in Riverside, Connecticut en doopte zijn huis Nieuw Veere. Van Loon overleed in 1944, kort voor de publicatie van ‘Pioniers der Vrijheid’. Rudolf Schönberg was hem in mei 1943 voorgegaan. Hij werd in Brussel door de Gestapo gearresteerd en gefusilleerd. Al in de Tweede Wereldoorlog raakte de schwung uit het pension. Ik weet niet hoelang de illustere Garnaal nog bestaan heeft, maar ik vermoed niet lang meer. Het huwelijk van Hein en Jo Verlinde raakte zo langzamerhand aan de leeftijd der sterken, en sterk waren ze, dus het hoefde ook niet meer zo nodig. Ze zullen zeker vaak van de Markt naar de Kaai zijn gekuierd zijn en onderwijl aan Rudolf Schönberg en Hendrik Willem van Loon hebben gedacht. Maar ja, de dagen van weleer keren nimmer weer. Hein overleed op 14 maart 1970 op 85-jarige leeftijd en Jo op 13 augustus 1972. Ze was 86.
Een luis aan de ketting (Rob 2 december 2015)
Men kan er niet omheen dat er na de Tweede Wereldoorlog meer is verwoest in Middelburg dan in de oorlog zelf. Zo werd begin jaren ’70 een hele buurt met de grond gelijk gemaakt. Ten faveure van de Schroebrug en zwembad Poelendaele verdween in één klap de warme driehoek, die bestond uit het Vlissings Wagenplein, de Teerpakhuizenstraat en de Winterstraat. De driehoek was warm, maar vooral ook ros, omdat de heren zich er met lichte meisje konden vermeien.
Eind 19e eeuw kon men terecht bij Tannetje Groenhof in herberg Nooit Gedacht aan het Vlissings Wagenplein. Haar buurtgenote Maatje Florisse had Tannetje en plein public eens toegevoegd: ‘Gij houdt een publiek h… met je dochter, gij zijt een h…’. Het bierhuis van Carl Trappmann aan het Vlissings Wagenplein was ook een optie en dan was daar natuurlijk nog Madame Anna Stossberg. Zij verkaste haar bordeel in 1885 van de Winterstraat naar de Molenberg. Ik zou over ieder willekeurig etablissement in de warme driehoek wel een verhaal willen schrijven, maar beperk me nu tot het adres Vlissings Wagenplein Q 113 op de hoek van de Winterstraat. Begin 19e eeuw was daar herberg Het Scheepje Petri gevestigd. Helaas valt daar weinig over te vertellen. Opvolger De Verwachting hield open huis van ongeveer 1860 tot 1928. Het was er een komen en gaan van eigenaren. De laatste, Jan Schuit, vertrok in 1928. In dat jaar veranderde De Verwachting in ’t Hoekje.
Op zaterdag 2 februari opende Krijn Wielemaker café ’t Hoekje, maar twee jaar later verkocht hij de tent aan Marinus Cozijn. Cozijn zette meteen zijn naam op de gevel, die daar tot het bittere einde is blijven staan. Marinus’ broer Frans zat ook in de Middelburgse horeca, maar hij hield het niet, zoals Marinus, bij één café. Hij zat in de Reizende Koopman aan de Hoogstraat, de Stad Goes aan de Varkensmarkt, Zeelandia aan de Winterstraat en het Melkboerinnetje in de Vlissingsestraat. Hij besloot zijn carrière in de Zwarte Ster, ook aan de Vlissingsestraat, schuin tegenover ’t Hoekje van broer Marinus. Marinus deed ’t Hoekje in 1940 over aan Johan van der Weij, die met frisse moed zijn logement deed. Vier jaar later deed zich echter een drama voor in de familie Van der Weij dat pas in januari 1946 aan het licht kwam.
Verzetsheld Johan van de Weij jr. werd in september 1944 gefusilleerd in de duinen bij Valkenisse. Wellicht greep dat drama Johan sr. zodanig aan dat hij de zaak daarna danig liet versloffen. In de volksmond werd ’t Hoekje ‘luis aan de ketting’ genoemd, een staande uitdrukking die stond voor een vuil en slecht logement. Ik ken ’t Hoekje vanaf eind jaren ’50. Het had op mij een vreemde, ietwat macabere bekoring. Een logement, dacht ik, waarin geesten logeren, geesten die echter al eeuwen de geest hadden gegeven. Uiteindelijk gaf ’t Hoekje zelf de geest en werd het geslachtofferd voor de vooruitgang die, met de kennis van nu in de binnenzak, alleen maar achteruitgang bracht. Het kan verkeren.
November 2015
De mosselman van Vrouwenpolder (Rob 25 november 2015)
Een dikke maand geleden vond er in Seventy Seven aan de Middelburgse Markt een memorabele, culinaire reünie plaats. Twintig jaar geleden kookte een kwartet jonge koks in hun stamkroeg onder de noemer ‘Seventy Culinair’ de sterren van de hemel. Die koks aan het begin van hun carrière waren Marco Adriaanse, Edwin Joosse, Michel Louws en Remco van Schijndel. Marco werkte toen in de Bourgondiër in Vlissingen, Edwin in Duinoord in Vrouwenpolder, Michel in Visûûs de Bakkêête in Middelburg en Remco in de Boekanier in Vrouwenpolder.
Nu hebben ze allemaal hun sporen achter de kachel ruim verdiend. Ze zouden zo langzamerhand al een beetje kunnen uitbuiken. Niets is minder waar, want Michel heeft de Timmerfabriek in Vlissingen naar een hoger niveau getild, terwijl Marco in het pand naast zijn restaurant Peper en Zout in Middelburg furore maakt in het Zeeuws Ministerie van Chocolade en Culinaire zaken. Remco en Edwin hebben nog steeds een band met Vrouwenpolder. Remco, chef in het restaurant van Ter Reede in Vlissingen, stond er in september nog mosselen op te schudden tijdens het jaarlijkse Mosselfeest.
Edwin is altijd in Vrouwenpolder blijven hangen. Hij wordt rond 2010 met echtgenote Annetien eigenaar van de Heksenketel aan de Elzenoordlaan. Ze nemen de zaak over van Pieter en Monique Duvekot-Klootwijk en Huibert en Janet Watel-Duvekot. Nu zijn de Duvekot’s natuurlijk al sinds jaar en dag met de Vrouwenpolderse horeca getrouwd. Pieter zit, met zwager Huibert Wattel, in Duinoord, maar de meest tot de verbeelding sprekende Duvekot was Willem, die tot op 93-jarige leeftijd café de Koophandel aan de Dorpsdijk bestierde. Hij is gestorven in het harnas. Zijn kleinzoon Wim koopt de zaak voor 10.600 gulden, maar verkast in 1977 naar de Elzenoordlaan. Het splinternieuwe café verandert van naam, de Koophandel wordt de Polder. Rond 1997 maakt de Polder plaats voor een kapsalon dat in 2003 is geknipt en geschoren als pannenkoekenhuis de Heksenketel in het pand wordt geopend. De horecacirkel is weer rond, zoals dat ook al het geval in de Boekanier is. Daar nemen Anthon van de Giessen en zus Joyce in 2009 de zaak over van hun ouders Leen en Addy. Hoe kan het ook anders, Addy is een Duvekot.
Edwin en Annetien zullen best nog weleens pannenkoeken bakken, maar het culinaire bloed van Edwin kruipt waar het niet gaan kan. Het avontuurlijke bloed dat hij, evenals Marco, Michel en Remco, in het begin van zijn carrière had, is altijd blijven kloppen. Dat heb ik gemerkt tijdens de reünie in Seventy Seven. Alles smaakte avontuurlijk en voortreffelijk, maar ik had toch wel een zwak voor de ‘Hulde aan de al dan niet gerookte zalm’. Een vis behoort te zwemmen, want anders komt hij om van de dorst. Die dorst werd en wordt in Seventy Seven ruim en veelvuldig gelest. Niet alleen door de gasten, want ook de koks zullen tussen de gangen door wel een biertje in de keuken hebben gedaan. Het was een onvergetelijke avond en nog lang onrustig in de stad.
Schuiven in stationsrestauratie (Rob 18 november 2015)
De heer P. Coumans heeft na 32 jaar besloten een punt te zetten achter de Stationsrestauratie aan de Kanaalweg in Middelburg. Coumans nam de zaak in 1983 over van de Nederlandse Spoorwegen (NS) en vindt dat het nu genoeg is geweest en tijd voor zijn pensioen. De NS heeft geen behoefte aan een nieuwe eigenaar, dus er dreigt letterlijk een vacuüm te ontstaan. De spoorbazen willen dat hij op 31 december van dit jaar zijn deuren sluit, maar Coumans hoopt tijd te rekken tot 28 februari. Zo krijgt zijn personeel meer tijd om een andere baas te zoeken.
De geschiedenis van de stationsrestauratie begint bij de opening in 1872. Dirk Dronkers, een Middelburgse aannemer, vraagt al in 1845 een concessie aan voor een spoorlijn op het traject Vlissingen-Middelburg-Bergen op Zoom, maar moet tot 1872 wachten op de realisatie. De heer W.B.F. Boekhout is de eerste pachter van ‘de bediening van het Buffet aan het Station te Middelburg’. Hij wordt in 1876 opgevolgd door Simon Compter, die later zijn sporen in de Middelburgse horeca nalaat. Compter zit achtereenvolgens in de Buitentuin aan het Noordbolwerk, de Pauw aan de Stationsstraat (nu Kanaalzicht of De Reutel) en café Neuf aan de Loskade.
Daarna zijn er nog vele pachters de revue gepasseerd, eigenlijk te veel om op te noemen. Laat maar gaan dus. Wie er echter altijd in de buurt van de stationsrestauratie is geweest, is Herman Sul. Oudere Middelburgers weten van de pet en de rand. Sul onderhoudt van 1944 tot 1969 een bestel- en afhaaldienst. Het station is daarvoor natuurlijk de aangewezen plaats. Hij, altijd getooid met een leren jas en NS-pet, is met zijn motorbakfiets een vaste waarde in het straatbeeld. Sul woont in de Lange Noordstraat waar een bordje met ‘H.D. Sul Kruier N.S. 1 x Bellen’ de gevel siert. Daar kun je niet langs kijken. De stationsrestauratie heeft een zeer diverse clientèle van gaande en komende passanten. Eind jaren ’70 komt er dagelijks een groep autohandelaren om de koffie of wat sterkers. De beroepsgroep kun je schilderen in het Jagertje aan de Rouaansekaai, maar als die in 1976 sluit, zijn ze ontheemd en gaan ze op zoek naar een gezond alternatief.
Ik bewaar prille herinneringen aan de stationsrestauratie, want ik ging er met mijn ouders op 3-jarige leeftijd voor het eerst uit eten. Vergezeld van m’n eigen bestek zat ik aan tafel, nog wat klein voor het tafellaken, maar wel met een servet. Op dat servet legde ik braaf mijn bestek dat bestond uit een lepel en een vork. In plaats van een mes lag daar een zogenaamd schuivertje, een langwerpige, metalen rechthoek die als een vork in de steel zat. Het schuiven was niet van de lucht en hoewel wellicht wat omslachtig, raakte mijn bord toch schoon leeg. Helaas ben ik vergeten wat ik destijds heb gegeten. Een Wienerschnitzel misschien, of een Russisch ei, want ik was al op jonge leeftijd internationaal georiënteerd. Het zal voor altijd een raadsel blijven wat ik heb zitten schuiven in de stationsrestauratie.
Drinken en swingen in Dishoek (Rob 11 november 2015)
Als ik een half rondje Walcheren op de fiets doe beland ik negen van de tien keer op het terras van eetcafé Duinlust. Het is goed toeven bij Yuri en Suzan Hendrikse. En een biertje gaat er bij een dorstige fietser als bovengetekende altijd wel in. Ik kwam vroeger ook al in Duinlust, eerst bij Joop en Koosje van Leeuwen en later bij Jurben en Inge Ubbink waar vaak levende muziek was en men soms met schwung swingde of het leven er vanaf hing. Het is de uitgelezen plaats om, als ik ooit nog eens een boek over Veere Dronk ga schrijven, in pension te gaan. Met de neus op de geschiedenis, dus wat wil je nog meer?
De geschiedenis leert dat er links van Duinlust, als je met je rug naar de duinen staat, nog een zaak was. Cornelis Wisse en echtgenote Jacomina Marijs openden daar, op Hemelvaartsdag 1930 Paviljoen Dishoek. Het was een cafeetje waar je naast ‘goede consumpties tegen matige prijzen’ ansichtkaarten, sigaretten en sigaren ook strandartikelen kunt kopen. Er zal vast wel een jukebox hebben gestaan en op die Wurlitzer of Rock Ola kon je toen vast, na inworp van een dubbeltje of kwartje, het nummer ‘Swing me to sleep drummerman’ van The Ramblers laten horen.
Mijn vader, die nog gedrumd heeft in The Orpheans uit Goes en later bij het Middelburgse Overschotje, was een groot fan van The Ramblers, die onder leiding van Theo Uden Masman in ‘gansch’ Nederland furore maakte. Ik draai de platen van The Ramblers nog regelmatig en herhaal vaak het nummer ‘Het proces van Pietertje Swing’, de drummer van de band die ‘snoesje Loesje’ sloeg, en denk dan terug aan mijn vader Piet. ‘Iit don’t mean a thing if it ain’t got that swing’.
Afijn, in 1948 heropenden Cornelis en Jacomina hun zaak die vanaf dan Café Dishoek heette en waar je ook in pension kon. Begin jaren ’60 kocht de firma Loontjes de zaak. Zij bouwden een annex die fungeerde als automatenhal waar op onder meer eenarmige bandieten en flipperkasten kon worden gespeeld. Dave Borstlap vertelde me dat zijn moeder Cocky Engelman vanaf 1965 het café uitbaatte en de pensionkamers weer in ere herstelde. Dave kan er prachtige verhalen over vertellen, ook over de lagere school in Koudekerke waar hij dagelijks naar toe fietste. We leerden elkaar kennen op de RHBS aan de Middelburgse Sint Pieterstraat. Hij was toen nog een broekje en ik al een hele Piet.
In 1978 openden Thijs Vierling, ons kent ons, en echtgenote Riet van der Walle het Pannekoekenhuisje Dishoek. De rest is geschiedenis met een triest randje. Het Pannekoekenhuisje Dishoek wordt namelijk in 2015 geslecht door een projectontwikkelaar met enigszins monomane plannen. Zo zal het altijd zijn, het verleden dat wordt ingehaald door de tijd die niet maalt om schoonheid, laat staan geschiedenis. Gelukkig is eetcafé Duinlust niet ten prooi gevallen aan de slopershamer en kan ik altijd nog drinken en swingen in Dishoek bij Yuri en Suzan.
Geen dag zonder de Lange Jan (Edwin 4 november 2015)
Cap en Grace van Dalen zijn dol op Middelburg en zijn geschiedenis. Toen bijna twee jaar geleden de kans zich voordeed om een café te beginnen, hoefde het stel dan ook niet lang na te denken. Het voelde bijna als de hoofdprijs in een loterij, zeker voor Cap. Hij werkte vele jaren voor een Middelburgse drankenhandel, maar riep al van jongs af aan dat hij ooit zijn eigen zaak wilde beginnen. Op 1 april 2014 werd zijn droom werkelijkheid. Op die dag opende het stel na een grootscheepse verbouwing café De Zaak (1), in het monumentenpand Groot Hollandt aan Pottenmarkt 24.
Dat het pand een rijke historie heeft merkte het stel goed tijdens de verbouwing. Ik wipte in die periode regelmatig binnen om de vorderingen te bekijken. Bij ieder bezoek vertelde Cap dan lachend wat ze nu weer allemaal hadden aangetroffen bij het afbikken van een muur of het uitgraven van een kelder. De ene keer kwam er een oude muur tevoorschijn, de andere keer stuitten de bouwvakkers op een oude bakkersoven. Prachtig. Het was alsof de geschiedenis, waarin wij eerder al namens Middelburg Dronk hadden zitten graven, opeens tot leven kwam. Op een kaart van Middelburg uit 1575 had ik gezien dat er toen al bebouwing was op die locatie. De vondst van de oven kon ik ook wel verklaren. Op de website staat een advertentie uit de Middelburgsche Courant van 1849, waarin J.W. Veraart aankondigt dat hij zijn ‘Bakkers-affaire’ heeft geopend op Pottenmarkt K 192, het oude adres.
De bewoners van Groot Hollandt zijn sinds Veraart bijna niet te tellen. Je had bakker Snoek, begin 20e eeuw en in de jaren ‘30 kapper Verelst. Adriaan Burger opende er halverwege de jaren ‘60 een tweede vestiging van zijn chocolaterie. Het caféleven begon er in 1971, toen rijwielhandelaar De Pree er café Old Dutch opende, een zaak die ook bij veel vrouwen nog in het geheugen staat gegrift, omdat de knappe muzikant en charmeur Turry Thurnim er achter de toog stond. Daarna volgden nog café De Kreukel, van de altijd zingende Aart van de Gruiter, en de cafés ’t Hoekje en ’t Geintje.
Maar nu dus De Zaak. Het mooie is dat Cap en Grace het historische karakter van het pand hebben teruggehaald, maar tegelijkertijd ook hebben gebroken met de wat donkere uitstraling die de kroeg in de 35 jaar daarvoor had. Het café is nu licht en open, maar voelt nog steeds als een zaak die er al jaren zit. Dat heeft alles te maken met de inrichting en alle Middelburgse voorwerpen en symbolen aan de muur.
Dat voelt vertrouwd. Het maakt dat het echtpaar tevreden kan terugkijken op de eerste 1,5 jaar. Er zijn inmiddels veel vaste klanten, maar ook toeristen en andere passanten weten het café weer te vinden. Ze moeten er best hard voor werken, maar je voelt gewoon dat Cap en Grace gelukkig zijn met het feit dat ze juist daar kunnen wonen en werken. Bijna iedere ochtend wenst Cap zijn vrienden op Facebook een goedemorgen met een foto van zijn uitzicht op de Lange Jan. Dat zegt genoeg. Dan weet je dat iemand op zijn plaats is, in het hart van zijn stad.
Oktober 2015
Leintje leurde en Pieter tapte uit een ander vaatje (Rob 28 oktober 2015)
Een paar weken geleden kwam ik m’n oud-collega Hans Bostelaar tegen. We werkten samen op het sportcomplex Nadorst-Nassaulaan. Hans, een begenadigd atleet in zijn gouden jaren, vroeg of ik al eens wat geschreven had over café ’t Wafeltje. Hans kon zich de zaak goed herinneren, want hij had aan de Seisweg gewoond. Daar stond vroeger ’t Wafeltje. Het huis waar Hans woonde werd, evenals het abattoir, geofferd aan de Laan der Verenigde Naties en het deel Seisweg richting Buttinge heette vanaf die tijd Walcherseweg. Afijn, Hans reikte me deze Kroegpraat dus in het voorbijgaan aan.
De zogenaamde lootjesboeken van het Onze Lieve Vrouwegasthuis in de Lange Delft vermelden op 10 augustus 1798 dat patiënte Catharina Kanter meid is van Jan Boedt in ’t Wafeltje op de Seisweg. In de Middelburgsche Courant van 30 januari 1768 staat echter al een advertentie van herberg het Wafelhuis op de Seysweg. De Middelburgsche Courant van 6 december 1859 meldt dat er bij J. Vader, met toestemming van de gemeente Grijpskerke, in herberg het Wafeltje doeken, dassen en Sint-Nicolaas worden verloot. Mosterd na de maaltijd van de versmakking die overal op Walcheren altijd op sinterklaasavond plaats heeft. Het Wafeltje valt weliswaar onder de gemeente Grijpskerke, maar is gevestigd in Buttinge. In 1815 wordt in de Buttingse herberg Het Land van Belofte besloten dat Buttinge en Hoogelande voortaan onder Grijpskerke vallen, de eerste gemeentelijke herindeling. In 1860 zet Vader zijn zaak te koop en ’t Wafeltje wordt verkocht voor 996 gulden. De jaren daarna wordt de zaak nog een paar keer verkocht, maar van eventuele eigenaren ontbreekt vooralsnog elk spoor.
Daar komt in 1886 verandering in, want in dat jaar wordt tuinder Pieter de Klerk eigenaar van ’t Wafeltje. Hij is op 7 mei getrouwd met Leintje Blaas die naast het werk in het café al snel ook haar eigen handeltje krijgt. De oogst van Pieter’s akker moet aan de man worden gebracht en vrouw Leintje doet dat met verve. Ze leurt vele jaren met paard en wagen de vruchten en groenten des velds uit in Middelburg en Vlissingen. Pieter zit ook niet stil wat onder meer resulteert in een bloeiend café en, tussen de bedrijven door, elf kinderen. Oefening baart kinderen, daar komt geen kunst bij kijken. Aangezien ’t Wafeltje aan de weg naar Middelburg staat en Grijpskerke precies in het midden van Walcheren ligt, is er veel aanloop. Van spelerieërs die een rondje Wacheren doen in een verewagen tot de dorstige, toevallige passanten op weg naar nergens en biljarters die hopelijk op tijd krijten. In 1944 moet het echtpaar vluchten voor het water dat Walcheren overspoelt. Zij worden geëvacueerd naar Waarde waar ze twee jaar later hun diamanten bruiloft vieren. Helaas kunnen ze niet terug naar Buttinge en verdwijnt ’t Wafeltje in de vergetelheid der dingen. Pieter overlijdt in 1954 op 92-jarige leeftijd en Leintje volgt hem een half jaar later, 89 jaar oud. Degenen die willen beweren dat werken in de horeca ongezond is, verklaart bovengetekende brooddronken en dwaas.
De Kezen van de Vergenoeging (Rob 21 oktober 2015)
Op 13 maart 1795 wordt in het Middelburgsch Koffiehuis aan de Balans de Volkssociëteit, niet lang daarna sociëteit De Vergenoeging genoemd, opgericht door een groep nijvere burgers. De groep ijvert voor een zogenaamde volkssoevereiniteit en afschaffing van de standenmaatschappij. Vrijheid, gelijkheid en broederschap is de leus, want men is Frans georiënteerd en baseert zich voornamelijk op Jean Jacques Rousseau’s ‘Het Maatschappelijk Verdrag’. De patriotten gaan de strijd aan met de adel in het algemeen en de prins van Oranje in het bijzonder.
Nog datzelfde jaar wordt het Groot Huys aan de Lange Noordstraat (later een belastingkantoor) aangeschaft en heeft de sociëteit een eigen huis dat wordt uitgebaat door een kastelein c.q. pachter. Acht jaar later komt er een A-locatie vrij en vestigt men zich aan de Markt in het illustere rijtje herbergen de Gouden Stoel (nu Vriendschap), de Rozenboom (nu Seventy Seven) en de Kersenboom (nu Zanzibar). Het zijn woelige tijden. Daar komt pas in 1814 echt een einde aan wanneer de Grondwet van het Koninkrijk der Nederlanden tot stand komt.
Ik kan me, en vele Middelburgse oudere jongeren met mij, de Vergenoeging aan de Markt nog goed herinneren, maar kwam er slechts sporadisch aangezien ik geen lid was. Als de voetbalvereniging Middelburg er haar jaarlijkse bazaar hield, was ik echter present. De pasmunt die in mijn broekzak rinkelde werd bijna volledig besteed aan de grabbelton. Klaas ‘tik op de schaal’ Bastiaanse bemande de grabbelton en hij was even beminnelijk als onverbiddelijk. Er mochten geen prijzen worden geruild, want dan zou zijn goede naam te grabbel worden gegooid.
Enfin, in 1964 verkast de Vergenoeging naar het pand Dam 10 en komt de ABN Bank er voor in de plaats. De bank verkracht de voorgevel desastreus. Na de zonde verschijnt er een afzichtelijk, strak afgestreken façade waarachter men duiten en duimen draait. Wanneer café-restaurant Brooklyn zich in 1997 in het pand vestigt, brengt architect Ron Kodde kenmerken van de sociëteit terug in de voorgevel. De geschiedenis van het gebouw wordt niet verloochend, maar waar mogelijk kenbaar gemaakt. En zo hoort dat. Hoed af voor Ron Kodde.
De Vergenoeging verhuist in 1985 opnieuw naar het voormalige hotel Le Baron Chassé aan de Gortstraat 30 dat eigendom is van Vereniging Hendrick de Keyser. Daar resideert de sociëteit tot op de dag van vandaag. Men viert er dit jaar het 220-jarig bestaan. Het mooie is dat men bij de viering terug gaat naar de patriottentijd.
Patriotten worden eind 18e eeuw ‘Kezen’ genoemd en deze bijnaam, over de oorsprong ervan verschillen de historici van mening, krijgt gaandeweg steeds meer het karakter van geuzennaam. Veel patriotten kiezen daarom de keeshond als embleem, een embleem dat wordt gebruikt in onder meer vlaggen, erepenningen en (doek)spelden.
De Kezen van de Vergenoeging kunnen de komende tijd hun historische hart ophalen. Deze maand wordt het Patriottenbal georganiseerd en in november vindt het Groot Batavenmaal plaats. Het zal ongetwijfeld een rijke dis zijn, maar haring en wittebrood zullen, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid, op het menu ontbreken.
Thuis in Huys ter Schelde (Rob 14 oktober 2015)
Op 7 mei 1988 openen Ger en Annelies Zijnen-Wijfels hotel-café-restaurant Huys ter Schelde aan de Vlissingsestraat 38-40 in Koudekerke. Ze zijn niet aan hun proefstuk toe, want ze baten sinds enige jaren steakhouse De Tamboer aan het Plein 1940 in Middelburg uit. Ger heeft eerst gewerkt in de slagerij van schoonvader Wijfels in Vlissingen. Hoewel het niet allen slagers zijn die lange messen dragen, weet Ger wat voor vlees hij in de kuip heeft. Dan snijdt het steakmes natuurlijk aan twee kanten.
Ger en Annelies verkopen de zaak vier jaar later aan Olav Davidse en Tom ter Horst. Zij besluiten een nieuwe koers te varen en kiezen voor het hogere marktsegment. Chef-kok Marco Haak en souschef Theo Verstegen vormen de witte brigade en timmeren behoorlijk aan de weg. Zo doen ze in 1993 mee aan de strijd om de Zilveren Koksmuts. AVRO’s Service Salon maakt zelfs televisieopnamen als de heren proefdraaien in de keuken van Huys ter Schelde.
Marco Haak heeft de culinaire genen niet van een vreemde, want vader Piet was jarenlang de gevierde chef-kok van Du Theatre, het restaurant van de Middelburgse schouwburg. Marco en Theo winnen de Zilveren Koksmuts niet, maar krijgen wel een eervolle vermelding. Ze worden vierde in de categorie ‘Show Froid’, zeg maar kouwe drukte. Marco keert een jaar later terug naar Middelburg waar hij restaurant Michel aan de Korte Geere overneemt van eigenaar Michel de Vaan.
Vanaf het prille begin heeft Huys ter Schelde Middelburgse connecties gehad. Maar dat verandert als Jos Pluijmers en partner Heleen Prins op 1 oktober 1994 de nieuwe eigenaren worden. Zij hebben geen relatie met de Lange Jan en starten derhalve fris van de lever. De rolverdeling is duidelijk: Jos staat achter de kachel en Heleen stuurt de bediening aan. Een markant persoon in die bediening is Thon Menting, oud-medewerker van het Badhotel in Domburg, die zich weleens voorstelt als de ‘Huysknecht’. Culinair PZC-recensent Rien van Reems is in ieder geval zeer over Menting te spreken wanneer hij er voor de courant aangenaam tafelt.
Jos en Heleen hebben vanaf het begin grote plannen met Huys ter Schelde en die in de loop der jaren stap voor stap gerealiseerd. Natuurlijk moet er flink worden verbouwd. Zo wordt in 1996 de tuinkamer gerealiseerd. Vier jaar later wordt de karakteristieke fontein in de voortuin geplaatst. Het voelt alsof die er altijd heeft gestaan. In 2001 start de bouw van een wel zeer prestigieus project, namelijk de zogenaamde Theaterzaal die deels ondergronds wordt aangelegd.
De Theaterzaal wordt twee jaar later feestelijk in gebruik genomen en dat is een nieuwe, zij het deels verdekte, parel aan de kroon van Huys ter Schelde. Jos en Heleen voegen meerwaarde na meerwaarde aan hun zaak toe. Men kan er eten, drinken en slapen, een perfecte combinatie voor wie een (trouw)feest of congres wil organiseren. Veel mensen voelen zich thuis in Huys ter Schelde en weten zich bij voorbaat in de watten gelegd. Jos en Heleen weten van wanten, Abraham en de mosterd.
‘Wat Sjaak maakte, dat smaakte’ (Rob 7 oktober 2015)
De vette verslaving aan alles wat des frituurs is, is eigenlijk louter een kwestie van topografische aard. Ik werd namelijk geboren op Markt 61, boven café Juliana, en de frietkraam van mijn buurman ‘Lange’ Arie Neuféglise was als het ware binnen handbereik. Al sinds ik kon lopen werkte de frietkraam als een magneet op mijn kwartjes en dubbeltjes. Wanneer de lente vroeg was, liep ik dagelijks langs zijn kraam om te kijken of hij al ijs verkocht. Arie had namelijk de goede gewoonte om op de eerste dag dat hij ijs verkocht alle kinderen die op de Markt woonden op een gratis ijsje te trakteren.
In 1964 verhuisden we naar ’t Zand. Dat voelde voor mij als een verbanning die zwaar leek in te grijpen op mijn frituurgenot. Dat bleek gelukkig mee te vallen, want op loopafstand van ons huis aan de Haymanstraat liep de Banckertstraat en op de hoek daarvan stond de frietzaak van Izaak Joziasse en daar tierden de frituurgeneugten ook welig. Een jaar later kwamen Sjaak en Jannie Lammers in de zaak en wat Sjaak maakte, dat smaakte naar meer. Ik werd vanaf de opening op 8 oktober 1965 vaste klant en raakte steeds verslaafder aan zijn met de hand gemaakte lekkernijen. Er was vooral een zwak voor de kroketten waarin de Maggi-fles niet gespaard werd, maar ook de speciaalsaus en de gehakt- en nasiballen brachten, en brengen, het water in m’n mond. Rond etenstijd naar Lammers betekende wachttijd, want er stond altijd een lange rij tot op de stoep. Degenen die een pan hadden meegenomen, werden soms sneller geholpen. Een pan is immers sneller gevuld dan zakje na zakje. De meeste mensen die met een volle pan friet, snacks bovenop, de zaak uitliepen, hadden een besmettelijke zweem van gelukzaligheid in hun blik.
In 1968 opende Sjaak een filiaal bij de molen aan de Oude Vlissingseweg, maar die zaak heeft, tot het ongenoegen van de bewoners van Plan Zuid, niet lang bestaan. Zoals dat wel vaker voorkomt valt de frietzak niet ver van de boom. Dochter Diny had een periode Diny’s Frituur aan de Meanderlaan zodat ook Dauwendaele frituraal door een Lammers werd bediend. Zoon Patrick en compagnon Tommie de Bont namen in 2006 de zaak over. Sjaak en Jannie konden op hun lauweren gaan rusten bij de Schotsman. Patrick en Tommie moderniseerden gaandeweg de zaak en voorzagen de zijgevel aan de Langevieleweg in 2011 van een kleur rood die perfect harmonieerde met de rijloper van de opgepimpte kruising tegenover de zaak. Maar dat was buiten de gemeentelijke welstandscommissie gerekend die, de rigiditeit hoog in het vaandel, ieder huisje van een kruisje voorzag. De gemeenteraad trok het negatieve advies van de welstandscommissie op zijn fatsoen en nam een motie aan om de ‘handhavingsprocedures’ rond welstand voorlopig op te schorten. De compagnons openden twee jaar geleden hun tweede zaak aan de Fazantenhof en ook die loopt als een tierelier. Wat Sjaak maakte, dat smaakte, maar wat Patrick en Tommie maken, smaakt nog steeds naar meer.
September 2015
Domburgse leeuwen door de eeuwen (Rob 30-09-2015)
Natuurlijk kent iedere rechtgeaarde Walcherenaar de Roode Leeuw in Domburg. Wellicht weinigen, zeker wanneer je niet van Domburg komt, weten dat er lang geleden nog een leeuw in het Domburgse actief was. Dat was herberg de Witte Leeuw aan de Herenstraat. In 1765 verkoopt Hendrik Ravesteijn de herberg voor 450 pond Vlaams (ongeveer 1350 euro) aan Willem Oostdijck. Later verandert de naam van de herberg in de Vriendschap en nog later in Pension Parkzicht. Het pand wordt op 1 november 1944 verwoest en daarbij komen eigenaren Johannis en Pietje van Beveren-Passenier en hun zoon Willem om het leven. Laten we onze aandacht na dit trieste verhaal liever richten op de Roode Leeuw, want daar zijn prachtige en vrolijke verhalen over te vertellen. Jaap Labrujere schreef in 2003 het onovertroffen ‘De Domburgse caféhouders in de twintigste eeuw 1930-1970’, waarin Pier van der Meule een prominente rol speelt. Pier wordt in 1901 eigenaar van de Roode Leeuw die dan over een indrukwekkende dubbele deur beschikt. Links van de deur is het cafégedeelte en rechts een winkeltje waar je voor een cent een toffee of ander lekkers kon kopen. De toonbank bestond uit planken en tussen twee planken zat een kier waarin weleens een cent te loor ging.
In 1939 neemt Kees Schoonenboom de zaak van Pier over en samen met echtgenote Neel en dochter Maatje breidt hij de zaak gaandeweg uit. Zo beginnen ze met de verkoop van ijs dat met een ijscokar wordt uitgeleurd. Niet alleen in Domburg, maar ook op de camping, op Aagtekerke en bij Zonneveld. Kees leurde zelf met paard en wagen op het strand. Er werd ook friet verkocht eerst vanuit een frietkar en later uit een raam van de vroegere woonkamer. Friet was Neel’s domein. Ze zal in haar leven ontelbare kilo’s aardappelen hebben geschrapt, want diepvries friet was er toen nog niet.
Maar laten we Jaap Labrujere even het woord geven. “Het was er ’s zomers altijd een gezellige bedrijvigheid en Kees betaalde als de bank. Kees Schoonenboom was dus een prima werkgever. Daarbij kon hij als hij achter zijn toog (inmiddels verplaatst naar de andere muur) stond prima vertellen. Als hij een verhaal eindigde met ‘gebeurd mannen’ wisten de vaste klanten dat het verhaal waarschijnlijk enigszins was aangepast. In mijn jonge tijd was dit café een trefpunt voor de jonge Domburgers. Ook kwamen er veel vrijgezellen. Dit was ook de groep die altijd op de Markt tegen de gevel van de toenmalige woonkamer stond. Dat was voor Kees en Neel niet zo leuk want ‘s winters, als het koud was werden de voeten opgewarmd door ze met regelmaat tegen de gevel van de kamer te stampen. In de kamer hoorde je dan steeds bons, bons, bons. Daar werd je knettergek van.” Kees Schoonenboom stapt in 1958 uit het café. Eigenaren kwamen en gingen tot Wouter Saman en Debora Riemens, pas getrouwd, de zaak in 2007 overnamen. Zij zitten tot op de dag van vandaag nog steeds in de Roode Leeuw.
Alternatieve voorhoede zweeft in de Zanzibar (Rob 23-09-2015)
Wanneer ik naar mijn stamkroeg Seventy Seven ga, valt mijn oog vaak – je kan er eigenlijk niet naast kijken – op buurzaak Zanzibar. Die Zanzibar is niet de Zanzibar van mijn jonge jaren, want die was midden jaren ’60 van de vorige eeuw gevestigd aan het Kerspel 13. De omwonenden zagen geen heil in de opening van een café in het Kerspel. Ze ageerden tegen de komst en zeiden dat ze al genoeg last hadden van stappers uit bar Alassio aan de Zusterstraat. Ze haalden bakzeil en C. Olthoff opende de Zanzibar (2) in augustus 1965. Een jaar later verkocht hij de zaak aan Utrechter Paul Scholten. Toen begon het feest pas echt …
Paul had een perfect gevoel voor de tijdgeest en richtte het kroegje voor die tijd revolutionair in. Zo kleefde er bijvoorbeeld een fiets aan het plafond. De alternatieve voorhoede wist de weg naar het Kerspel vrijwel meteen te vinden. Fotograaf en geboren Middelburger Ruben Oreel was er een vaste klant, evenals muzikant Johnny Caljouw die later nog furore zou maken met Dragonfly. In de Zanzibar rookte ik mijn eerste pretsigaret en zweefde eeuwen later op vleugels van intense vreugde naar huis. Op zondagmiddag stond er altijd een pan soep op de potkachel. De inwendige mens werd op de wenken bediend door Corry Heesakkers. Zij had de bijnaam ‘vliegtuugje’ vanwege haar opvallend getekende wenkbrauwen. In 1967 opende Scholten de alcoholvrije bar Pauls Huisje aan de Beddewijkstraat en ook daar stond Corry pal. Twee jaar later kwam de klad een beetje in de Zanzibar en dat had een enigszins paternalistische reden. De leerling-verpleegsters van het Gasthuis waren nu ook kind aan kroeg in het Kerspel tot de directie meende daar een stokje voor te moeten steken. Geneesheer-directeur Stevens meldde in de PZC dat er gegronde redenen waren om lokalen des verderfs als de Zanzibar en Michieltje in Vlissingen tot verboden gebied voor de loze zustertjes te verklaren. Afijn, Paul zag het niet meer zitten en deed de Zanzibar in 1969 over aan beeldend kunstenaar Erik Kettmann die zijn zaak Drinkhuis de Pijp doopte. Men heeft niet lang in de Pijp gedronken, want nog datzelfde jaar werd Jarl Mulder – hij was later jarenlang badmeester in De Goudvijver in Serooskerke – de nieuwe eigenaar. Hij noemt zijn zaak Maximbar. In maart 1970 verscheen er nog een advertentie in de PZC dat de Maximbar, voorheen Zanzibar, weer was geopend, maar het lijkt erop dat de zaak kort daarna zijn laatste adem uitblies en uitging als een nachtkaars.
Speurend op internet naar een foto van de Zanzibar, kwam ik terecht op de site van De Nooijer Makelaars in Arnemuiden. Daar vond ik een prachtige foto van het pand Kerspel 13 dat bij genoemde makelaars te koop staat. De site geeft keurig aan dat een geïnteresseerde in het pand een link kan aanklikken. Dat heb ik niet gedaan, hoewel de muis al wel aanstalten daartoe maakte. Het zou me desondanks toch een paar lieve duiten waard zijn om weer eens te kunnen zweven in de Zanzibar.
Stille Pietje van Binnen uit de Zwaluw (Rob 16-09-2015)
n het jaar 1862 openen Jacob Binneweg Gabriëlse en echtgenote Neeltje Adriana Dekker herberg In de Zwaluw aan de Noordstraat 37 in Westkapelle. Jakob’s tweede voornaam is een verwijzing naar dominee Binneweg die destijds ‘Het Woord’ in de kerk verkondigde. Jacob en Neeltje krijgen vijftien kinderen waarvan er zeven op wel erg prille leeftijd overlijden. Opgroeien was geen vanzelfsprekendheid midden 19e eeuw. Zo werden er drie Pieternella’s geboren, maar slechts de vierde Pieternella was een langer leven beschoren. Aangezien Jacob ook boerde, kwam het werk in de herberg, zeker overdag, vooral op de schouders van Neeltje terecht. Door de jaren heen namen de opgroeiende kinderen haar veel werk uit handen en leerden zo en passant het handwerk van herbergier. Wanneer Jacob in 1905 overlijdt (Adriana overlijdt drie jaar later) wordt In de Zwaluw al uitgebaat door vier van zijn kinderen: Andries, Jacob Binneweg jr., Jasper en de vierde Pieternella, bijgenaamd Pietje van Binnen. Misschien heeft broer Johannes ook nog in de zaak gezeten, maar die is in 1900 vertrokken naar het Zeeuws Koffiehuis aan de Rouaansekaai in Middelburg.
Het feit dat ik een butendieker ben, laat onverlet dat ik me als Middelburger toch een beetje Westkapellaar voel. Hoewel niet in hart en nieren, dan toch wel uit volle borst. Natuurlijk heb ik voor deze Kroegpraat de klassieken van Westkapelle herlezen. Het zeer leerzame ‘Westkapelle, Bevolking, Westkappelsche Dijk’ van K. Baart bood weinig soelaas. ‘Dorp aan de Zeedijk’ en ‘Tussen Dijk en Toren’ van Krijn Faase (de Sampetter) boden wat dat betreft meer aanknopingspunten. Maar pas in ‘’t Oude Westkappelse leefpatroon’ van Willem ‘de Redder’ Gabriëlse viel alles op zijn plaats. Gabriëlse, die overigens vaste klant in Tramzicht aan de Poppekinderseweg was, schrijft het volgende: ‘Naar ik meen was De Zwaluw een stille, niet best lopende herberg. Drie broers en een zuster, Jasper, Jacob Binneweg, Andries en Pieternella Gabriëlse, runden de zaak. Rustige mensen, allen ongehuwd, met weinig doorzettingsvermogen. Later is het café tot woning omgebouwd’. Hoe dieper je spit, hoe vetter de pieren, hoewel er af en toe ook weleens iets aan de oppervlakte wemelt.
Toen ik Willem Gabriëlse’s karakteristiek van In de Zwaluw las, stemde me dat melancholiek. Al dan niet verstokte, rustige vrijgezellen die het aan doorzettingsvermogen ontbrak en gezamenlijk een stille zaak runden. Dat ging in die tijd wel anders in het Kasteel of het helaas nog steeds gesloten Koffiehuis. Daar waren de mokjes jenever niet van de lucht en tijdens de kermis werd er gefeest tot het licht werd en weer donker. Op de foto glinsteren de ogen van stille Pietje van Binnen, die achter de toog van de herberg staat, me tegemoet. Haar ogen doen me een vuur vermoeden dat, eens ontbrand, moeilijk te blussen zou zijn geweest, maar één zwaluw maakt nog geen zomer. De laatste advertentie van In de Zwaluw verscheen in de Middelburgsche Courant van 26 juli 1917. Daarna ontbreekt elk spoor van de herberg die later tot woning werd omgebouwd.
’t Uusje ten alve: Van ruige herberg naar rustiek woonhuis (Edwin 09-09-2015)
Je kunt er nooit zomaar vanuit gaan dat je de stad waar je woont en bent opgegroeid op je duimpje kent. Dat ondervond ik eerder deze zomer zelf ook, toen ik op bezoek was bij Marco Adriaanse van Restaurant Peper en Zout. Halverwege het gesprek vroeg hij opeens of het me al was opgevallen dat de familie Schroevers nooit meer met de paardentram door het centrum van Middelburg rijdt. Ik snapte de vraag niet goed. Ik had de tram nota bene diezelfde ochtend nog zien passeren in de Korte Noordstraat. Toen ik dat zei, moest Marco lachen. “Dat is de tram van Stalhouderij Labrujère-Boone, die vertrok voorheen altijd vanaf de Groenmarkt, maar sinds dit jaar is de standplaats dus voor het stadhuis, op het plekje waar voorheen altijd Schroevers stond.”
Pas toen viel bij mij het kwartje. Ik wist weliswaar dat er meerdere trams waren, met verschillende, vertrouwde gezichten op de bok, maar het was me simpelweg nooit opgevallen dat er daarbij sprake was van twee concurrerende ondernemers. Een dag later nam ik contact op met Lien Schroevers om te vragen waarom zij en haar man Jan waren gestopt. Zij nodigde me daarop uit om eens langs te komen. Daar had ik wel oren naar. Enerzijds omdat ik benieuwd was naar het verhaal over de paardentram, anderzijds omdat het huis van de familie ook op de website van Middelburg Dronk staat. De familie woont al 35 jaar aan Veerseweg 105, precies op de gemeentegrens van Veere en Middelburg. Sinds de Tweede Wereldoorlog fungeert het pand als woonhuis, maar voor die tijd was het een vermaarde herberg, die ook al bestond in de 18e eeuw. Die herberg stond op Walcheren bekend als ’t Uusje ten alve. Misschien zou ik tijdens het bezoek nog dingen aantreffen die herinneren aan de horecafunctie van weleer.
Een paar weken later ging ik op bezoek bij Lien. Ze hielp me meteen uit de droom. Ze legde uit dat de er aan het oorspronkelijke pand weinig is veranderd in al die jaren, maar dat de elementen die hoorden bij de herberg niet meer als zodanig herkenbaar zijn. Toen de familie het pand kocht, in 1980, zat de originele achterdeur van het café er nog wel in, inclusief een behoorlijk uitgesleten drempel, maar die was echt aan vervanging toe. We kletsten natuurlijk wel over die tijd. Over de notarissen bijvoorbeeld, die daar decennialang landbouwgronden, huizen en de tollen van de Walcherse wegen veilden of verpachtten, maar ook over de diverse uitbaters en hun – soms wel erg ruige – klanten. In 1787 dronk ‘het gepeupel’ zich er juist daar moed in, voordat zij de huizen van de Patriotten in Veere gingen plunderen. Lien vertelde ook over haar jeugd in Koudekerke en over haar liefde voor de stad Middelburg. Ze had na dik 22 jaar paardentram nog best wat langer door willen gaan, maar na het verlies van een aantal paarden, met de pensioensgerechtigde leeftijd in zicht, besloten zij en Jan te stoppen. Nu genieten zij van de moestuin (‘Kijk eens, hoe mooi deze spinazie bloeit!’) en gaan zij er regelmatig op uit met de caravan, steeds een beetje verder van huis. Het is de familie van harte gegund.
Genieten aan het Damplein (Rob 02-09-2015)
Veel Middelburgers schuiven gretig aan bij La Piccola Italia van Lina Tidili aan het Damplein, omdat daar de Italiaanse keuken ‘grandissimo’ tot haar recht komt. De naam van het restaurant is een eresaluut aan haar veel te vroeg overleden vader Sandro, die een restaurant met dezelfde naam aan de Vlasmarkt had, maar ook gelijknamige filialen in Domburg en Zoutelande. Het is Lina dus met de pastalepel ingegeven.De horecageschiedenis van het pand is rijkelijk gevuld en begint rond 1964 wanneer ‘tante’ Sjaan Pekaar bar De Lange Jan opent op het adres Korte Delft 46. Onder veterane Middelburgers gaat de mare dat je bij tante Sjaan ook terecht kon voor wat vleselijk vertier. Niet bij haar persoonlijk, maar er waren lichte meisjes die hun werk in zogenaamde peeskamertjes op de eerste verdieping deden. De mare is nooit bevestigd en zoals u weet krijg je liegen van horen zeggen. Zoals u inmiddels ook al via ‘Kroegpraat’ weet besloot de gemeente in al haar wijsheid de noordzijde van de Korte Delft te slopen, dus werd Korte Delft 46 begin jaren ’70 Damplein 46. Maar zover is het nog niet als de broers Robby en Rudi van den IJssel in 1969 (nacht)bar Don Quichotte in het pand openen.
Ik bewaar goede herinneringen aan Don Quichotte en aan Carla Masius – ze trouwde in 1973 met Rudi van den IJssel – een schoonheid die nog maar weinig aan schoonheid heeft ingeboet. Carla stond, samen met de gebroeders Van den IJssel, achter de bar en diende de klanten op charmante wijze met een drankje en, als dat nodig was, van repliek. Don Quichotte had een brede klantenkring. Naast dorstige horecacollega’s zag je er ook boeren, burgers en buitenlui en doorzakkende journalisten, vooral wanneer de krant gezakt was. In 1975 zetten de Van den IJssel’s een punt achter Don Quichotte. Rudi gaat de autohandel in en Robby opent het Koper Galjoen een eindje verderop aan het Damplein. Hij blijft in de horeca en zit later nog in de Abdij op het Abdijplein en in het clubhuis van de Domburgsche Golfclub.
Irving Comijs komt midden jaren ‘80 in het pand. Hij noemt zijn zaak in eerste instantie La Folie, maar later wordt dat Misty en weer later Rio tot het in 1990 Solo wordt. Hij opent in 1996 restaurant de Tropen aan de andere kant van het Damplein en vertrekt in 1999 uit eetcafé Solo. In dat jaar opent Micha te Loo eetcafé In de Dikke Beer in het pand. Micha wordt met raad en daad bijgestaan door zus Chantalle die haar sporen in de horeca dan al ruimschoots verdiend heeft in zaken als Meccano (de voorganger van de Tropen) en Seventy Seven.Het was goed van de kost In de Dikke Beer en bij mooi weer kon je heerlijk alfresco eten op het tuinterras achter de zaak. In 2003 openen Lina Tidili en haar partner Mike Smits La Piccola Italia waar je nog steeds heerlijk alfresco kunt genieten. Dat ga ik binnenkort ook weer eens een keer doen.
Augustus 2015
Potverteren onder de lindeboom (Rob 25 augustus 2015)
Adriaan de Buck staat in 1798 geregistreerd als herbergier van het Parochiehuis aan het Dorpsplein in Serooskerke. Het Parochiehuis bevindt zich naast de kerk. Dat is wel zo handig, want het geloof maakt vaak dorstig. De herberg annex winkel in grutterswaren beschikt over een zogenaamde gemeentekamer waar schout en schepenen vergaderen; het dorp krijgt pas in 1830 een stadhuis. In 1821 wordt Cornelis Schoe eigenaar van het Parochiehuis. Hij noemt zijn herberg de Verwachting. Wanneer Cornelis Boogaart de herberg 50 jaar later aanschaft, doopt hij zijn zaak de Lindeboom, een passende naam omdat er een mooie, volle lindeboom voor de Lindeboom stond. Na Boogaart passeren achtereenvolgens Gerrit Kesteloo, Johannes Maas, Cornelis van Ham, die later nog café Valkenoord in Valkenisse bestiert, H.J. Capelle en ene Legner de revue als eigenaar van de Lindeboom. In 1931 wordt Frans Geldof eigenaar. Hij geeft zijn café annex winkel de oude naam de Verwachting terug. Nomen est omen, oftewel de naam is een voorteken, maar een voorteken dat later de verwachting op een bizarre manier bijna zou inlossen.
Geldof houdt het café midden jaren ’50 voor gezien en zet de Verwachting voort als een soort Winkel van Sinkel waar alles te koop is, zoals ijzerwaren en antiek. Geldof heeft ook nog een periode een betonfabriekje in het pand gehad en was dus van vele markten thuis. Wanneer Frans Geldof op 20 februari 1978 overlijdt, hij is dan 85 jaar oud, heeft geen van zijn vijf dochters trek in het opzetten van een nieuwe handel, laat staan een café, in het pand. Ze zetten het te koop en verkopen het in 1979 aan de gemeente Veere. Het pand delft het onderspit en gaat tegen de grond. De grond waarop eerst het Parochiehuis en later de Verwachting en de Lindeboom hebben gestaan, blijkt van onschatbare waarde. Er wordt een pot met 853 zilveren munten onder de lindeboom gevonden. De gemeente Veere voelt zich de koning te rijk, want de munten vertegenwoordigen een waarde van om en nabij de 50.000 gulden, voorwaar geen kattenurine in die tijd. De gezusters Geldof willen meedelen in de buit, maar daar heeft de gemeente geen oren naar. De weg naar de rechtbank is de enige die nog rest, dus spannen de erven Geldof een proces tegen de gemeente aan om hun gelijk, maar vooral hun deel van de munten te halen. Afijn, de koopakte wordt driftig doorgevlooid in de hoop dat de kleine lettertjes wellicht soelaas kunnen bieden. De rechtbank wijst, jammer en helaas voor de gezusters, na ampel beraad de munten aan de gemeente toe. De geschiedenis herhaalt zich in hoger beroep.
Het is natuurlijk giswerk, maar misschien was die schat wel een vergeten appeltje voor de dorst van Adriaan de Buck of was Cornelis Schoe een heimelijke potter, we zullen het waarschijnlijk nooit weten. Het blijft jammer dat Frans Geldof nooit eens graaf- en spitwerk onder de lindeboom heeft verricht, want hem was het potverteren van harte gegund geweest.
Koopjesjagers bij V&D (Rob 18 augustus 2015)
Een tijdje geleden werd ik uitgenodigd voor een zogenaamd werkontbijt bij – of all places – de HEMA aan de Lange Delft in Middelburg. De HEMA waar je, met een onsje varkenslever en pekelvlees in de hand, bij de kassa gevraagd wordt of er misschien ook interesse is voor gevulde koeken. Terwijl je toch alleen maar een broodje met halfom wilde vullen. Maar ja, die arme caissières moeten wel zo’n vermaledijde vraag stellen. Anders dreigt een sanctie en bij herhaling zelfs ontslag: echt HEMA. We werkten ons op de eerste verdieping door het ontbijt heen en voelden ons een beetje als window dressing te kijk zitten. Die bewuste ochtend wisten we de ogen van een aantal kuierende mensen door de nondescripte Lange Delft op ons gericht. Ze wisten natuurlijk niet dat we aan het werk waren en misschien ging het hen alleen maar om dat begeerde tafeltje aan het raam. De broodjes smaakten goed en deden me terug denken aan begin jaren ’70 van de vorige eeuw toen je in de toenmalige V&D ook broodjes kon eten, zij het parterre, ongeveer op de plaats waar ik nu mijn varkenslever en pekelvlees scoor.
In 1966 wilde Vodden&Dodden weleens wat anders en opende de Restorette waar het winkelend publiek terecht kon voor lafenis, want winkelen is nu eenmaal een vermoeiende bezigheid. In eerste instantie beschikte V&D over verlof B, non-alcoholische dranken, maar korte tijd later was verlof A, zwakalcoholische dranken, een feit zodat je er ook een biertje of wijntje kon drinken. Afijn, dat was fijn voor de drinkebroers in de dop bij wie de dorst al was komen aanwaaien. Sjaak Louws, mijn RHBS-maatje, en bovengetekende lunchten begin jaren ’70 regelmatig in de Restorette. We werden als langharig tuig altijd nauwkeurig in de gaten gehouden door Gilles van de Prumediek, een gepensioneerd politieagent die wat zakgeld verdiende als winkeldetective. Hij liep op een winterdag keurig in kostuum, maar zonder overjas. Dat was natuurlijk verdacht. Maigret, zoals hij door Middelburgers genoemd werd, was een stille met een uitroepteken, maar misschien was het louter een proactieve functie; zo van hou je handen thuis want hier waak ik.
Als we lunchten, gingen we strijk en zet voor een broodje Hollandse garnalen vergezeld van een flesje bier. We hadden gedetecteerd dat er tussen de middag altijd een wisseling van de wacht plaats had in de Restorette. Wellicht ging de gaande man zelf zijn middagboterham in de kantine eten. Nu wil het geval dat op enig moment de komende man er van uit ging dat we al bij de gaande betaald hadden en we dus gratis lunchten. Sindsdien jaagden we op koopjes in V&D. Ik moet zeggen dat we vaak de mazzel aan onze kont hadden hangen en de lunch ons geen fluit kostte, zelfs niet een kleintje van een cent. Later veranderde de naam van de Restorette in Le Café en nog later in Le Marché tot V&D tenslotte de aftocht blies en de HEMA er sindsdien (werk)ontbijtjes serveert.
Bierdoppen tellen bie Dekker (Rob 11 augustus 2015)
Precies een week geleden deed ik een dagje Domburg – sommigen van Westkappel noemen dat Aagtekerke-Noord – met mijn oud-RHBS klasgenoot en geboren Domburger Cees Maas. Net na Aagtekerke zelve stopte hij in een doodlopend weggetje vlak bij Duinvliet dat uitkijkt over de Kalfhoek. We staken een zware van de Weduwe op – een tevreden roker is geen onruststoker – en filosofeerden wat over de schoonheid van het vlakke, Walcherse landschap. Ik zei dat ik altijd al een column over Aagtekerke had willen schrijven, maar dat de stof daartoe me ontbrak. Cees zei dat hij wel een mooi verhaal wist. Zo is deze Kroegpraat dus eigenlijk van horen zeggen. Al aan het einde van de 18e eeuw stond er een herberg annex kruidenierszaak op het Dorpsplein van Aagtekerke die werd uitgebaat door de familie Maljers. In 1927 neemt Andries Dekker de negotie van Maljers over. Hij wordt in de jaren ’60 opgevolgd door zijn zonen Hendrik en Wannes. De zaak had geen naam, doch de dorstigen van Walcheren laafden zich ‘bie Dekker’ en niet anders. De klandizie bestond voornamelijk uit vrijgezelle jongemannen van boerderijen uit de omtrek, zoals de Hazenberg en de Dankbare, die zich periodiek geestdriftig volgoten met flesjes bier. De Dekker’s hielden er een eenvoudig maar zeer doelgericht rekenmodel op na. De doppen van de bierflesjes, er was nog geen tap, kregen een plaats op de toog bij de besteller en aan het eind van de avond was het bierdoppen tellen geblazen en aansluitend de aftocht.
De aftocht van Krien van de Dankbare kende echter op enig moment een noodlottige afloop. Krien had een stevig aantal flesjes bier gedronken en was daardoor niet meer zo vast ter fiets. Hij reed de watergang bij het Kalfhoeksepad in en verdronk. De watergang was dus Krien’s Styx, de rivier die men over moest varen om naar de andere wereld te gaan. Zo’n overtocht was niet gratis. Men moest veerman Charon de vaste prijs van een obool betalen. Dat muntstuk werd op de tong van de overledene gelegd zodat Charon met een lichte vingerbeweging over de tong ging ter inning van zijn prijs. Op de tong van Krien zal geen obool of gulden gelegen hebben – een bierdop zou meer in de lijn van het verhaal hebben gelegen – maar dat is dichterlijke vrijheid na het gelag. ‘Bie Dekker’ houdt in de jaren ’80 op te bestaan, maar het leeft voor altijd voort in het gedicht van Cees Maas.
Voor Lou van Sekkeries van Krien
in de avond bij Dekker
gieten vrijgezelleboeren
bier in hun halzen
nooit spreken ze
onder het ernstig drinken
in de avond bij Dekker
in iedere man
flesjes, zo’n vijfentwintig
slingert de fiets
door de nacht en sterren
dood viel er eentje
patsboem
in modderpad en maneschijn
en alle mensen ach
die hadden het toch al gedacht
in de avond bij Dekker
ernstig zopen ze
zijn erfenis het overschot
aan flesjes, zo’n vijfentwintig
geen woord dat viel
Juli 2015
Bijzondere vriendschap in Veere (Rob 29 juli 2015)
Toen Marlies Keukelaar en Cees Verspuij enige maanden geleden de Peperboom aan de Kapellestraat in Veere overnamen van Marion Huybrecht gingen mij meerdere lichtjes tegelijk op. Natuurlijk refereerde het eerste lichtje aan Ben Huybrecht, Marions vader, die in 1973 het Veerse Meer overnam en dat drie jaar later omdoopte tot de Peperboom – Ben Huybrecht zat ook een periode in D’ Ouwe Werf. Het tweede lichtje betrof Marlies Keukelaar, want zij had haar sporen in de horeca verdiend bij de Heeren van Sint Jan in de Sint Janstraat in Middelburg. Het derde lichtje was echter doorslaggevend, want dat voerde me terug naar de kinderschoenen die ik in Veere sleet.
Mijn vader Piet was begin jaren ’50 vertegenwoordiger bij de PAM aan de Buitenhaven in Vlissingen en schuimde de provincie af naar potentiële klanten. Zo kwam hij in contact met Piet Maljers die eigenaar was van café de Vriendschap in de Kapellestraat, later dus de Peperboom. Wat begon als een zakelijke relatie, ontwikkelde zich in de loop der jaren tot een bijzondere vriendschap. Aangezien Piet zijn handen vol had met zijn schip waarmee hij hand- en spandiensten leverde bij de afsluiting van het Veerse Gat, werd de Vriendschap vooral gerund door zijn vrouw Adriana die ik echter kende als tante Zus.
Nu waren de gebroeders Maljers allemaal ringrijders – vooral Wim of Jimme was een kei die vaak met gemak de kleinste ring stak – en zo gebeurde het dat ik eens een stijve kont op de rug van een Zeeuwse knol opliep op het traject Veere-Middelburg. Eenmaal in Middelburg aangekomen nam Piet het voortouw en samen, allebei op zijn boers, defileerden we door de stad. Afijn, nadat het Veerse Gat was gevuld, vertrekken Piet en Zus naar Middelburg waar ze hotel Sonnevanck aan de Blauwedijk overnemen. Daar kwam ik ook graag, vooral omdat het hotel over een papegaai beschikte die, hoe kan het ook anders, naar de naam Lorre luisterde. Lorre was een fantastisch imitator en kon zowel het zware shaghoestje van Piet als de hoge stem van Zus perfect nadoen. De controleurs van de Warenwet konden het minder appreciëren en omdat de hygiëne in het geding was, moest Lorre in een andere gelegenheid op stok. Die gelegenheid bood ons huis waar Lorre jaren heeft gelogeerd. Lorre had trouwens een bijzonder zwak voor advocaat – waar je mee omgaat wordt je soms mee besmet.
In een impuls koopt Piet een huis in Spanje met de bedoeling daar permanent te gaan wonen, maar die bevlieging was maar van korte duur. Piet was er eigenlijk te onrustig voor; hij moest wat om handen hebben. Eind jaren ’60 opent hij pension Adriana aan de Vlissingse Badhuisstraat. Later wordt er verkast naar café-restaurant de Zeeuwsche Paerel in Kruiningen en voelen Zus en Piet zich weer als een oester in het water, maar die parel bleek de laatste horecahalte. De bijzondere vriendschap tussen Piet en mijn vader is door de jaren heen altijd blijven bestaan. Wat er van Lorre is geworden weet ik niet – de vogel is wellicht gevlogen.
Dancing Zippo (Edwin 22 juli 2015)
We zijn voor Middelburgdronk.nl en alle zustersites altijd op zoek naar beeldmateriaal. Alleen al op de Middelburgse variant hebben we bijna 20.000 bestanden verzameld. Nu zijn vrijwel alle foto’s welkom, maar we hebben een zwak voor beelden uit privécollecties, die een verhaal alleen op indirecte wijze vertellen. Zo’n foto bemachtigden we een paar weken geleden ook.
Tijdens een lunch met mensen uit de horecawereld overhandigde één van de aanwezigen ons een glansfoto op A4-formaat. Op die foto was alleen een aansteker te zien, van het merk Zippo. We keken hem niet-begrijpend aan. “Dit is dé Zippo, heren”, sprak hij slechts. Toen ging er opeens een lampje branden. Hij had het hier over de aansteker die in maart 1986 voor opschudding had gezorgd in het Middelburgse uitgaansleven. In dit tijd zaten aan de Beddewijkstraat discotheek The Cavern en nachtclub Xenon. Dat waren populaire uitgaansgelegenheden. Toen de discotheek in de nacht van 4 op 5 maart volledig uitbrandde, verspreidde dat nieuwtje zich razendsnel. Als een lopend vuurtje, zou je bijna zeggen. Het geruchtencircuit sloeg op hol toen bekend werd dat de brand was aangestoken na een inbraak. Wie kon dat nu gedaan hebben? De meest wilde verhalen deden de ronde. De daders werden nooit gepakt, maar het incident betekende wel het einde van een tijdperk. The Cavern zou nooit meer terugkeren.
Kort na de brand kwam er wel een noodvoorziening, met een naam die extra olie op het roddelvuurtje gooide: Dancing Zippo. Die zaak bevond zich in de latere cinema aan het Schuttershofstraatje, maar had de ingang aan Kromme Weele 5, het adres waar nu café Rooie Oortjes is gevestigd. Het is een zaak die veel stappers van toen zich herinneren door de smerige brandlucht die nog maanden in het pand hing. Prettig was dat natuurlijk niet, maar bijna niemand liet zich erdoor uit het veld slaan. Ondanks alles ademde Zippo nog steeds een beetje de geest van The Cavern.
Voor mij persoonlijk betekende Zippo juist het begin van een tijdperk. Het was de zaal waar ik m’n eerste betaalde concert ooit bezocht. Ik was vijftien en had kort daarvoor hardrock en heavy metal ontdekt. Dat vond ik spannende muziek. In april van dat jaar was mede-eigenaar Kees Petiet erin geslaagd de Amerikaanse speedmetalband Agent Steel te boeken voor Zippo. Ook dat nieuws zorgde voor opwinding in de stad, zij het deze keer alleen onder de liefhebbers van ruige muziek. Ik had geen flauw idee wat me te wachten stond en vroeg om tips bij mijn buurmeisjes, die wel vaker evenementen bezochten die door Petiet georganiseerd werden. Geduldig legden ze uit hoe stoer hardrockers dienden te kijken en deden ze voor hoe headbangen werkt. Ik mocht zelfs een puntenband lenen, voor aan mijn pols. Het moet er belachelijk uitgezien hebben. Het concert was grandioos. Zippo was strak uitverkocht en dampte gewoon. Ik vond het allemaal zeer vernieuwend en bleek niet eens de enige te zijn. Tijdens de toegift nam de zanger een korte aanloop met de bedoeling te gaan ‘stagediven’. Dat was in Middelburg blijkbaar nog nooit vertoond, want iedereen sprong geschrokken opzij, waardoor de man half te pletter sloeg op de harde dansvloer van de zaal. Het was zowel gênant als grappig. Als ik denk aan Zippo zie ik juist dát beeld voor me, en ruik ook ik die brandlucht weer. Prachtig.
Café zonder naam (Rob, 15 juli 2015)
Al een tijd loop ik rond met het gevoel dat Biggekerke op Veere Dronk een beetje te kort wordt gedaan. In een andere tijd heb ik voor een andere medium weleens een column geschreven over café Juliana – bij Sies zeggen doorgewinterde Bekerkenaars - maar dat was het dan. Mijn inspiratie had een duwtje nodig, een duwtje dat ik kreeg op de Facebookpagina van Dorp Biggekerke. Daar schreef Pim Groeneveld kort geleden een warm verhaal over de tijd – van 1957 tot 1965 – die hij doorbracht in het pension van Klaas en Mien Janse dat gevestigd was aan de Dorpsstraat 6.
Klaas en Mien nemen in 1942 het café annex winkel over van de erven Gillis Wijnand. Rond 1860 openden Jacobus Wijnand en echtgenote Catharina Riemens een herberg, die tevens winkel was, aan de Dorpsstraat – de combinatie herberg/winkel kwam in die tijd veel voor op Walcheren. Die combinatie paarde het nuttige aan het aangename, want wie wil er nou niet steels een biertje of borrel naar binnen gieten terwijl de wederhelft om een boodschap is? Afijn, na het echtpaar Wijnand zette zoon Gillis de zaak voort tot hij in 1942 zijn laatste ademtocht liet.
De Janse’s laten er geen gras over groeien en bouwen de zaak naarmate de jaren vorderen steeds verder uit. Naast de winkel en het café-biljart komt er ook een cafetaria waar men terecht kan voor een vette hap en andere frituurgenoegens. Ook verrijst er een zaal achter het pand die bereikbaar is via een poort. In deze zaal vinden allerhande activiteiten plaats zoals vergaderingen, naai- en kniplessen van de modevakschool, maar er zijn ook zogenaamde versmakkingen op sinterklaasavond. Vroeger werd er in de herbergen en cafés op sinterklaasavond gedobbeld om allerlei prijzen, maar bij Janse werd er ook wel eens om prijzen geschoten met een windbuks – een windbuil was er vast tuk op.
Het was wat je noemt een gemengd bedrijf dat uitdijde met de groeiende behoeften van de klant. Vreemd genoeg heb ik nooit een naam van het bloeiende bedrijf kunnen ontdekken – niet in het Wijnandtijdperk, noch in de jaren van Janse. Nu was dat geen uitzondering op Walcheren, maar jammer is het wel. In januari 1965 verschijnt er een advertentie in de PZC waarin een biljart voor een klein café of cafetaria, ‘speelmaat 1.81 x 0.91 m.’, te koop wordt aangeboden; adres Dorpsstraat 6 Biggekerke. Wellicht eindigt hier de geschiedenis van het café zonder naam van Klaas en Mien, doch zeker weten doe ik dat niet. Klaas Janse overlijdt 26 januari 1976 op 75-jarige leeftijd en Pim Groeneveld schrijft in zijn verhaal dat Mien een aantal jaren geleden nog steeds in de Dorpsstraat woonde en dat er, voor het raam gezeten, maar weinig aan haar aandacht ontsnapte. Helemaal in de ban van mijn verhaal zocht ik verder naar informatie over haar en ontdekte dat Wilhelmina Cornelia Maljers 21 april 2004 op bijna 96-jarige leeftijd overleed. Kroegjaren zijn soms een lang leven beschoren, dan weer neemt kort de maat – zo zal het altijd zijn.
Terug in de tijd van Damzicht (Rob, 8 juli 2015)
Een aantal weken geleden was ik te gast bij Rene-Michel Gerritsen in De Zwarte Ruiter op 't Witte Paart. Jan-Willem Antheunisse van het programma ‘Trugkieke’ was die week 65 geworden en dat moest natuurlijk gevierd worden. Nu torst het pand Dam 33 een horecageschiedenis met zich mee die te mooi is om aan voorbij te gaan. Dat wordt ‘trugkieke’ geblazen dus. Het begint al in 1900 wanneer de Maastrichtse bierbrouwerij de Zwarte Ruiter er het Maastrichts Bierhuis opent. Wellicht heeft de brouwerij de gevelsteen in de voorgevel – een zwarte ruiter op een wit paard – aangebracht.
De gevelsteen is lange tijd een bron van inspiratie geweest voor de horecaffers die er de dienst uit maakten. Vanaf 1972 heet de zaak de Zwarte Ruiter, die naam wordt in 2007 omgedoopt in ’t Witte Paart tot Rene-Michel Gerritsen in 2012 voor de naam de Zwarte Ruiter op het Witte Paart kiest. Dat is natuurlijk prachtig, maar de zaak had nog een andere naam, een naam die me, door de goeie tijd die ik er heb gehad, nog steeds als muziek in de oren klinkt, namelijk Damzicht. In november 1963 doet Adriaan de Bu zijn intrede in Damzicht, de naam die de zaak in 1934 kreeg, en daar kocht ik, scholier aan de RHBS in de St. Pieterstraat, mijn eerste biertje dat in 1969 de schappelijke som van 45 cent kostte. Ik mocht nooit fooien van meneer De Bu. Hij kende mijn vader uit een vorig leven toen hij garagehouder in Gapinge was. Verder wilde hij een korting op m’n zakgeld niet voor zijn rekening nemen. De Bu was altijd gekleed in een stofjas. Hij had een markant hoofd met zware, borstelige wenkbrauwen en oogleden die getooid waren met aanhangsels die zo angstwekkend waren dat je vanzelf braaf was.
Je kon er Jacques ‘Ko’ Prince, kunstschilder en tekenaar voor de PZC, schilderen; hij was meestal vergezeld van zijn hond Drawa. Prince woonde in de Bellinkstraat en hoewel het natuurlijk altijd een veilig gevoel geeft om op kruipafstand van een café te wonen, was Damzicht een zaak die hij voornamelijk in de morgen- en middaguren bezocht. De late uurtjes werden vaak besteed in de Reutel – Kanaalzicht voor leken – aan de Stationsstraat of in het barretje in de kelder van Sint Joris (nu de Bommel) aan de Markt.
Ko was een verwoed beoefenaar van de damsport. Hoe kan het ook anders in Damzicht? We hebben de stenen nogal eens voor ons uit geschoven. De Bu maakte, wanneer de ‘r’ in de maand was, ook furore met zijn mosselavonden waar rijp en groen aanschoof voor een pannetje zilte zaligheid. Toen De Bu in 1972 stopte, liet dat een grote leegheid achter in mijn hart, een leegheid die opspeelt nu ik schrijvenderwijs terug in de tijd van Damzicht ben. De Zwarte Ruiter was niet zo mijn meug en ik kwam er dan ook slechts sporadisch, maar de Zwarte Ruiter op het Witte Paart was een aangename kennismaking die zeker een vervolg krijgt.
De schreeuw van de Roode Leeuw (Rob, juli 2015)
Sommige herbergen en later cafés hadden en hebben namen die je op heel Walcheren tegenkwam – de Roode Leeuw was bijvoorbeeld zo’n naam. In Middelburg waren drie herbergen met die naam, maar ook Nieuw- en Sint Joosland, Domburg, Veere en Zoutelande waren van zo’n herberg voorzien. Maar deze Kroegpraat richt zich op de Roode Leeuw in Zoutelande – wellicht komt er later nog eens een andere roode leeuw over het voetlicht.
De geschiedenis van de Roode Leeuw begint in 1805 wanneer Jacomina Platschor een huis aan de Langstraat 11 koopt voor 50 pond Vlaams waar ze een herberg in begint. Vervolgens dient zich een hele rits eigenaren aan, te veel om op te noemen dus we pakken de rode draad pas weer op in 1883 wanneer Maria Sanderse eigenaar van de Roode Leeuw wordt. Ze trouwt twee jaar later met Marinus van Vlaanderen en samen zetten ze koers naar de twintigste eeuw. Het vertier in de herberg staat soms op een laag pitje dat af en toe opvlamt als bijvoorbeeld een draaiorgel de straat aandoet. Maria en Marinus figureren op de foto bij dit verhaal en hopen natuurlijk dat het feestje zich in hun herberg voortzet.
De rode draad duikt opnieuw op in 1938 wanneer Gerrit Gabriëlse caféhouder in het pand wordt. Gerrit is een echte Westkappelaar – zijn vader Lourus zat trouwens in Duinzicht aan de Langstraat 1 – en die zijn altijd strijdbaar wanneer hun broodwinning in het geding komt. In 1956 wordt het pand Langstraat 11 onteigend en mede met de onteigeningsguldens heropent Gabriëlse op 10 juli 1959 een hagelnieuwe Roode Leeuw op het adres Zuidstraat 9.
Aangezien de preciezen in de (gereformeerde) leer talrijker dan de rekkelijken waren, mochten de cafés in Zoutelande in die tijd niet op zondag geopend zijn en dat schuurde bij Gerrit. Hij gooide in 1967 de kont tegen de krib en ging toch open op zondag en lokte op die manier een reactie van de sterke arm der wet uit. Een bekeuring volgde, maar daar liet Gerrit het niet bij zitten en hij stapte naar de kantonrechter. De rechter had meer oren naar de zogenaamde zondagswet dan de gemeenteverordening en stelde Gabriëlse in het gelijk. Het openbaar ministerie tekende nog wel beroep aan, maar het kwaad was al geschied en sindsdien kon de zondagsrust in de Zoutelandse cafés worden genoten met een biertje en borreltje. De schreeuw van de Roode Leeuw, in de persoon van Gerrit Gabriëlse, ging als een kogel door de kerk en het was nog lang onrustig in het dorp.
Waar een proefproces, en dit in de meest brede zin van het woord, niet allemaal toe kan leiden. Het leidde in Zoutelande in ieder geval tot een ontknoping van de blauwe knoop op zondag. Het is niet bekend hoelang Gerrit Gabriëlse nog in zijn Roode Leeuw heeft gezeten – misschien dat iemand dat nog weet – maar eind jaren ’80 opent hotel Valkenhof in het pand waar je nog steeds voor een drankje,ook op zondag, terecht kunt.
Krasse knarren vangen veel wind (Rob, juni 2015)
De eerste Kroegpraat kan niet anders gaan dan over Seventy Seven aan de Markt in Middelburg – op nummer 77 dus. Wij, Edwin Mijnsbergen en ik, spraken er vorige week woensdag op het terras met Eugène de Kok van de Middelburgse & Veerse Bode en zoals u nu ziet, was dat een zeer constructief gesprek. We hebben opnieuw een podium waar onze verhalen over de Walcherse horeca goed zullen gedijen, want huis-aan-huis lijdt onherroepelijk naar mond-tot-mond.
Nu had en heeft Seventy Seven (Sev of de hut voor intimi) voor sommigen de functie van een gezinsvervangend tehuis, maar zowel Edwin als ik hebben ook een periode aan de andere kant van de bar gestaan en dus letterlijk uit een ander vaatje getapt. Edwin werkte er in de jaren ’90 voor Kees Rijn – bij mij was dat zo’n dikke twintig jaar eerder het geval. Begin jaren ’70 vroeg toenmalig eigenaar Ad van de Woestijne of ik in de zomermaanden voor hem wilde komen werken. Dat was natuurlijk vragen naar de bekende weg dus die beslissing was snel genomen. Afijn, achter de bar was het goed toeven en ouwehoeren met stamgasten die bijna familie waren en zo af en toe diende ik als terrasdope argeloze passanten van een drankje – toen cappuccino nog een moeilijk woord was – te voorzien. Het loon dat ik, soms in het zweet des aanschijns, verdiende was een mes dat aan twee kanten sneed. Ik ontving de helft van mijn loon schoon in het handje, terwijl de andere helft werd afgeschreven van de schuld die ik in de hut had. Poffen was in die tijd voor studerende armoedzaaiers als ik bijna een manier van leven – het boek was geduldig en wachtte op betere tijden die in mijn geval nu aanbraken.
Na die zwoele zomer ging ik Nederlands studeren aan de School voor Taal- en Letterkunde in Den Haag, maar van die kouwe kermis kwam ik al na een jaar thuis. Ik kon, en kan nog steeds, maar moeilijk zonder de Lange Jan binnen oogbereik. Ik heb er later nog als torenwachter gewerkt – de hoogste functie van Middelburg – maar dat is weer een ander verhaal. Eenmaal terug in de navel van de wereld nam ik, alsof ik nooit was weggeweest, mijn vertrouwde plaats aan de kop van de bar in Sev weer in en was het boek opnieuw geduldig tot de rekening uiteindelijk werd vereffend en sindsdien betaal ik braaf het gelag, dat meestal in de papieren loopt, contant. Tegenwoordig behoor ik tot de krasse knarren of, zoals anderen zeggen, de ouwe sannie waarvan de meesten al sinds de opening – die was op donderdag 2 juli 1970, dus we hebben binnenkort een feestje – kind aan huis zijn. We komen er, meestal op donderdag en/of vrijdag, onze dorst lessen en dan zijn de koele blondes, van het vat of op fles, niet van de lucht. Wanneer het terrasweer onstuimig tiert schuilen de dames maar wat graag achter onze brede ruggen, want de krasse knarren vangen veel wind.