Middelburg Dronk

De geschiedenis van Middelburg en de Middelburgse horeca

Fantaboerin.JPG
Foto De Faam 18 juli 2012.JPG

Hoe Middelburg Dronk: het verhaal in krantenknipsels en afbeeldingen

Meer afbeeldingen zijn te vinden op: Algemene_Geschiedenis/fotos.


Cafés Algemeen

(Bron: Wikipedia). Zie ook de pagina Definities Middelburg Dronk.

Voor de 16e eeuw bestonden eigenlijk nog geen kroegen zoals we die tegenwoordig kennen. Er waren herbergen, logementen en taveernes die gericht waren op het bieden van eten, rust en onderdak aan reizigers, maar ook de eigen stadsbewoners bezochten herbergen. Jan Steen en Adriaan Brouwer schilderden heel wat interieurs van drankgelegenheden. Halverwege de 17e eeuw begon de opmars van koffie in Europa. Dit resulteerde in het ontstaan van koffiehuizen voor de meer welgestelden uit eigen stad. Hiervan is de term café (koffie in het Frans) afkomstig. De bruine kroeg ontstond begin 19e eeuw, toen meer en meer mensen als extra kostwinning hun voorkamer inrichtten als plaats waar mensen iets konden drinken. In Vlaanderen was op het einde van de 19e eeuw één op de zes huizen zo'n drankhuis. De Belgische Wet Vandervelde (1919), die sterke drank in cafés verbood, moest het alcoholisme onder de verpauperde bevolking tegengaan, maar de bieren kregen wel een hoger alcoholpercentage. De traditionele inrichting van de bruine kroeg, met kleedjes op tafel en lampjes aan de muur, is vaak wel intact gebleven. Begin 20e eeuw werden cafés opgezet in Jugendstil en later Art deco. Hiermee kwam de scheiding tussen kroegen en cafés echt op gang; de kroeg voor het volk, het café voor de middenklasse. Tot het midden van de 20e eeuw was het (in zuidelijk Nederland) niet ongewoon om overledenen in een plaatselijk café op te baren. Zo refereert de naam van het Sittardse café "'t Sjterfhoes" (het sterfhuis) nog aan deze tijd. Vanaf 9 juni 1966 zijn er in Nederland vanuit de rijksoverheid regels gesteld aan de inrichting. Een café moet minimaal een oppervlakte hebben van 35 m² en er worden eisen gesteld onder meer aan de hoogte van de zaak en de toiletten. De "huiskamerkroegen" moesten hierdoor sluiten. Een bekende uitzondering op deze wet is het kleinste café van Nederland, De Moriaan in Maastricht, met een oppervlakte van nog geen 20 m².

Sociale topografie

Het is niet meer dan logisch, dat het economische nut van een plaats (topos) wordt bepaald door de strategische ligging ervan. Deze constatering gaat dan ook vaak in hoge mate op voor de vestiging van horecabedrijven in Middelburg. Dr. W.S. Unger geeft in zijn boek Geschiedenis van Middelburg in omtrek (uitgave Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1966) aan in het begin van de 11de eeuw "zich een nederzetting vormde van kooplieden en schippers, die in het ten jare 1103 door Thiofried opgestelde Leven van de H. Willibrord voor het eerst als Mitthelburgensis portus, de poort Middelburg, wordt vermeld en die reeds belangrijke handelsbetrekkingen met Antwerpen onderhield." Wellicht is er een foutje ingeslopen bij de vertaling van het Latijnse portus als poort – portus is stad en porta is poort; doch dit terzijde.

In het begin van de middeleeuwen werden er twee kloosters in Middelburg gesticht: de Commanderij van de Johanniters, gesitueerd in de buurt van waar nu de Sint Janstraat is, en het klooster gewijd aan de heilige Maria, (en later ook aan Sint Nicolaas, de patroon der kooplieden), gesitueerd op de plaats waar zich later De Abdij vestigde. De Commanderij fungeerde vanaf 1318 als zogenaamde open herberg en de vrome bewoners van het andere klooster worden in 1417 in een document vermeld m.b.t. een klacht over het tappen van wijn zonder de daarvoor verschuldigde accijns te hebben voldaan. Ziehier de eerste, gedocumenteerde Middelburgse horecabedrijven – het economische nut hield in deze beginperiode weliswaar nog geen verband met de strategische ligging van de plaats, doch clerus voer er wel bij.

Naarmate de jaren vorderden, werd de (Groote) Markt in de 16de eeuw het centrum van de stad waar het stadsbestuur zetelde en waar tevens handel werd gedreven. Er is al in 1562 melding van een logement De Helm, in het gelijknamige straatje achter het stadhuis, en in 1556 bevindt zich op de Groote Markt de herberg van Clara uyt den hoogedeure – de herberg van Clara was een voorloper van De Eendracht. Er zouden later nog vele herbergen, logementen en cafés volgen op de Markt, zoals bijvoorbeeld De Rethorykamer tussen 1660 en 1670 – misschien was het wel een opvolger van Clara’s herberg. De oudste, nog steeds bestaande horecabedrijven aan de Markt zijn De Kersenboom (1821, nu Zanzibar), Rozenboom (1830, nu Seventy Seven), St. Joris (1847, nu Bommel) en de Vriendschap (1851) die als enige nog steeds dezelfde naam voert.

Doordat Middelburg aan het eind van de 16de eeuw behoorlijk in bevolkingsaantal was toegenomen, werd de stad in 1601 danig uitgebreid. Er werden geen muren meer om de stad gebouwd, doch er werden aarden wallen opgeworpen die men in eerste instantie wandelingen noemde, later bolwerken, en er werden nieuwe stadspoorten gebouwd. Medio 16de eeuw kon men over de bolwerken de stad rondlopen en bij ieder stadspoort was een herberg waar men kon eten, drinken en slapen. Naast Het Bijltje bij de Dampoort, waren dat De Drie Tonnetjes aan de Noordsingel, De Zaaiende Landman aan de Langevielesingel, Het Groenewoud aan de Vlissingsesingel en Havenzigt bij de Slijk- of Havenpoort.

De uitbreiding van de stad creëerde uiteraard nieuwe strategische plaatsen, aangezien ook de handel, en in het verlengde daarvan de beurtvaart, zich uitbreidde. Het waren vooral de kaaien en omliggende straten die hun economische nut als het ware van de daken schreeuwden. In de stadsrekeningen van Arnemuiden wordt in 1620 melding gemaakt van herberg De Florentijnsche Lelie aan de Rouaansekaai, niet zo vreemd, want vandaar voer de in 1612 ingestelde beurtvaart naar Rouaan. In een andere herberg aan de Rouaansche Kade, 2 eeuwen later, sneed het mes aan twee kanten; herbergier Aarnout Baak was tevens Commissaris van Rotterdamsche Beurtveer. Het Londense beurtveer dateert van 1664 en vanzelfsprekend waren aan de Londense Kaai ook etablissementen voorhanden zoals bijvoorbeeld De Gouden Helm rond 1570 en De Virginis rond 1770. Er waren tevens herbergen en koffiehuizen te vinden aan o.a. Kinderdijk, Maisbaai, Dwarskaai, Dam en Rotterdamsekaai.


Ook de Turfkaai – de locatie waar turf werd verladen – was , evenals de Bier- en Houtkaai, een plaats waar meer en meer initiatieven werden ontplooid op horecagebied. In 1797 is er herberg De Koestal van J. Paulus, Dirk Nolte zit in 1812 in Het Bredasche Veerhuis en Jacob Marchand had van 1814 tot 1825 de herberg 't Bourdeaux Oxhooft – hij stond bij de burgerlijke stand afwisselend ingeschreven als: herbergier, tapper, kroeghouder, winkelier en turfkruier. Wanneer in 1870 een begin wordt gemaakt met de aanleg van zowel het Kanaal door Walcheren als het station en de spoorwegverbinding Middelburg-Vlissingen schieten in het laatste kwart van de 19de eeuw de logementen, bierhuizen en cafés als paddenstoelen uit de grond. Aan de Turfkaai waren dat o.a. Het Gentsch Bierhuis, De Stad Goes (1) en Het Vogelengezang. Toen gestart werd met deze grote infrastructurele projecten, werd tegelijkertijd de Stationsstraat aangelegd, wat ook weer mogelijkheden bood. Bij het eerste pand, dat in 1874 werd opgeleverd, was het meteen raak. L.L. Gulinck, die net Het Bredasche Veerhuis aan de Turfkaai had verkocht, opent op 4 april van dat jaar het Stations Koffiehuis. Deze zaak bestaat nog steeds en heet sinds jaar en dag Kanaalzicht, doch is, ook sinds jaar en dag, beter bekend als de Reutel. Twee jaar later opende de Zweed Olaf Frithiof zijn nieuwe koffiehuis in dezelfde straat.

De Blauwedijk bloeide eveneens op door de werkzaamheden. In 1870 is er de herberg Station Wachtschip – een herberg die gevestigd was aan boord van een schip dat aan de Blauwedijk lag afgemeerd. Logement De Stoomboot (ook wel De Stoombarge genoemd) wordt in 1876 geopend en bedient veel klanten die gebruik maken van de stoombootdienst tussen Middelburg en Vlissingen. Aan het begin van de 20ste eeuw is er café Tramhalte, aangezien er inmiddels een stoomtram is die tussen Middelburg en Vlissingen en Middelburg en Domburg rijdt. Een saillant detail in dezen betrof de Tapperij Segeerssingel aan de andere kant van zowel kanaal en spoorweg. Willem Kosten baatte deze tijdelijke tapperij uit van 1878-1890 en stond bij de burgerlijke stand gedurende die periode te boek als tapper in een keet – in 1890 waren de dagen van verwondering voorbij.

De buurt rond het Vlissings Wagenplein is een verhaal apart dat zich afspeelt in een enigszins naar de zelfkant neigend decor – nu zou men het wellicht een achterstandswijk noemen. Op het Vlissings Wagenplein, in de Teerpakhuizenstraat en in de Winterstraat waren al etablissementen te vinden aan het eind van de 18de eeuw. De Teerpakhuizenstraat (toen nog Teermagazijnstraat geheten) kende o.a. Kanaal en Spoorzicht (1797) en Carmejool (2) (1867); het Vlissings Wagenplein Roks (1812) en De Engel (1815) en de Winterstraat Het Schip Vol Zeilen (1835) en De Verwachting (1867) – De Verwachting werd later opgevolgd door 't Hoekje (2), een zaak die in de volksmond logement luus an de ketting (luis aan de ketting) werd genoemd. Het waren gelegenheden waar men zich soms wat ruw vertrad, maar er was ook volop gezelligheid in de vorm van mosselavonden, muziek en dans. Genoemde straten werden eind jaren 70 van de 20ste eeuw van de kaart geveegd tijdens de aanleg van de Schroebrug en het tangent.

In de 20ste eeuw kreeg de symbiose tussen plaats en economisch nut tevens een invulling die gelieerd was aan een bepaalde (beroeps)groep. Zo hadden de boeren die op donderdag naar de Markt kwamen verschillende locaties waar zaken werd gedaan en het nuttige met het aangename verenigd, in b.v. de Vriendschap en De Koophandel – aannemers kwamen in het Nederlands Koffiehuis, waar vaak aanbestedingen werden gedaan. Autohandelaren frequenteerden café De Jager aan de Rouaansekaai – de blikscene verhuisde later, toen De Jager dicht ging, naar de Stationsrestauratie – en veel middenstanders kon je een periode schilderen aan de dis bij Kota Radja aan de Vlasmarkt. Want dit fenomeen betreft altijd slechts een periode en is gebonden aan de waan van de dag. Zo was de Tympaan een periode de voetbalkroeg bij uitstek, kwamen handballers veelvuldig in Seventy Seven en schakers frequent in Het Hof van Zeeland. Er is een lange periode geweest dat de schooltassen in Seventy Seven op vrijdagmiddag bijna tot aan het plafond lagen opgetast, maar op een gegeven moment verkaste men naar Bar American en Nationaal. Sinds de Roosevelt Academy in town is, zie je weer schooltassen in Seventy Seven en is de cirkel wat dat betreft rond. Vanzelfsprekend schrijft en herschrijft een sociale topografie zichzelf en blijft hiertoe afhankelijk van de eenheid van tijd, plaats en handeling.

Stadspoorten Middelburg

Zie de pagina Stadspoorten.

Bruggen Middelburg

Zie de pagina Bruggen.

Openbaar Vervoer Middelburg

Zie de pagina Openbaar Vervoer

Middelburgse Ambachten

Sinds de 14de eeuw had Middelburg macht verworven over het platteland van Walcheren, die zich in de loop der jaren zo krachtig ontwikkelde dat de stad tenslotte de ambachtsheerlijkheid bezat over het grootste deel van het eiland. Het was begonnen met het aangrenzende ambacht Brigdamme, in 1358 verkregen als beloning in de strijd tegen de vijanden van Aelbrecht van Beieren. De expansie werd voortgezet door de aankoop van de ambachtsheerlijkheden Nieuwerkerk (1493-1554), Mortiere (1521-1604), Hayman (1525-1554) en Welsinge (1533-1567) - deze ambachten waren van groot belang voor de beheersing van het havenkanaal naar zee. De verzameling werd uitgebreid door de aankoop van het Seis- en Noordmonsterambacht (1530-1610), Koudekerke (1544), Kleverskerke (1567-1610), Oost-Souburg (1568), Nieuwerve (1596-1607), Schellach (1604), Poppenroedeambacht en Pokensburg (1610). het kreeg zijn bekroning in de aankoop van Oostkapelle (1637) en West-Souburg (1638) en tenslotte Domburg, Westkapelle en Boudewijkskerke (1648) en Poppekerke (1654). In 1557 had de stad een afzonderlijk college, keurschepenen van stadsambachten, ingesteld voor het bestuur van de stadsambachten dat tot 1811 heeft gefungeerd. De in juni 1672 uitgebroken oorlog met Engeland en Frankrijk, de deconfiture van de Leenbank en de ondergang van de eerste West-Indische Compagnie vergde echter zoveel financiële inzet van de stad dat de stadsambachten in 1679 openbaar werden verkocht en een bedrag van een half miljoen gulden opbrachten. Men kocht in 1720 het Seisambacht, Noordmonster, Mortiere en Hayman wel weer terug, maar de macht van Middelburg over het platteland van Walcheren ging in 1679 in een klap teniet. Naast bijvoorbeeld een strategische ligging dienden de ambachten ook nog een ander, niet onbelangrijk, economische doel. Middelburg kon dan ook in de omringende ambachten accijns heffen op bijvoorbeeld bier. Binnen de stadswallen moest men accijns betalen en daarbuiten zou men anders een belastingvrij biertje kunnen drinken. De namen van de verschillende stadsambachten zijn nog steeds terug te vinden in het huidige Middelburgsche Middelburgse stratenplan.

(bron: Geschiedenis van Middelburg en omtrek, Dr. W.S. Unger, Zeeuws Genootschap der Wetenschappen 1966)


Definities cafés, herbergen, bierhallen, enz

Enkele definities van etablissementen die aan bod komen op Middelburg Dronk zijn te vinden op de pagina Definities Middelburg Dronk

Verdwenen Middelburgse straten en hun kroegen


Annetje-Lijsjesdag

In de achtiende-, negentiende en vroege twintigste eeuw kwamen de aspirant boerenknechten en -meiden naar Middelburg om emplooi te zoeken. Dit gebeurde twee maal per jaar: op de eerste donderdag van mei en de eerste donderdag van oktober. Wie in mei werk had gevonden, kon dat vaak, met wederzijds goedvinden, verlengen in oktober - wanneer dat niet het geval was moest er een nieuwe werkgever worden. Deze eerste donderdagen van mei en oktober noemde men op het Walcherse platteland Liesjesdag; in Middelburg sprak men van Annetje-Lijsjesdag. Middelburg werd op die donderdagen bevolkt door knechten, meiden, zoons en dochters van boeren, ambachtslieden en arbeiders tussen de zestien en dertig jaar die Annetje-Lijsjesdag vierden. Eerst werd er gewinkeld - de Middelburgse middenstand speelde hier handige op in met lokkende advertenties in de Middelburgsche Courant - en 's middags liepen ze in rijen gearmd door de stad onder het zingen van liedjes als Aerem an aerem de Gortstraete in. Die dagen vormden trouwens ook een mooie gelegenheid om, indien zonder, een partner te zoeken. Natuurlijk dienden de allengs schorder wordende kelen regelmatig gesmeerd bij de Middelburgse horeca. Inwoners van Westkapelle vervoegden zich bij Minderhoud in de de Segeerstraat - eigenaar Jakobus Minderhoud kwam van Wasschappel dus dat sprak vanzelf. Koudekerkers togen naar Het Wapen van Zeeland op de Markt (hoek Gortstraat), en De Landbouw (ook aan de Markt) werd vooral door boerenzoons en -dochters gefrequenteerd. Soms werd er weleens te veel aan Bacchus geofferd. Zo meldt de Middelburgsche Courant van 9 mei 1885 het volgende: "In den afgeloopen nacht heeft op het Zand onder de gemeente Koudekerke tusschen eenige boerenknechts of arbeiders, die ter eere van Annetje en Lijsje menig drankoffer geplengd hadden, eene hevige vechtpartij plaats gevonden, waarbij een boerenknecht met een mes een snede over het gelaat werd toegebracht, die hem bijna zijn neus kostte; dat lichaamsdeel werd zoo goed als doorgesneden." Horeca-ondernemers die niet van vechtpartijen gediend waren, probeerden deze te voorkomen door in de krant bekend te maken dat aan de jongelui van den boerenstand niet getapt zal worden. De oudste vermelding van Annetje en Lijsje dateert uit 1717 en staat in de Walcherse Arkadia, deel 3 van Mattheus Gargon. B.J. de Meij signaleert het einde der Liesjesdagen in de Provinciale Zeeuwsche Courant van 4 mei 1949: "Nu zal het aanstaande Donderdag (Liesjesdag) wellicht een weinig drukker zijn dan op andere marktdagen, maar geen rijen knechts en meiden zullen door de straten hossen, zoals voorheen. de jongelui hebben tegenwoordig zoveel gelegenheid om elkaar te ontmoeten, dat zij daarvoor niet meer naar Middelburg moeten komen." Zo viel langzaam maar zeker het doek voor Annetje-Lijsjesdag en trok men niet langer arm in arm de Gortstraat in.

(bron: Het artikel Vadertje van Frans van den Driest uit De Wete, 51e jaargang nummer 3, juli 2012.)

De Molukse Factor

Deelname aan het sociale proces in de samenleving dat men horeca noemt, wordt, zoals ook beschreven onder Sociale topografie, niet alleen bepaald door de plaats doch soms ook door een (beroeps)groep, die op een bepaalde locatie of locaties domicilie lijkt te houden. Niet zo vreemd, mensen ontmoeten elkaar al eeuwen lang in een of ander verband. Bijvoorbeeld in een godshuis, een wijkgebouw, een verenigingsgebouw, kortom een locatie waar men gelijkgezinden treft en zich met elkaar verbonden voelt en vaak ook gelijkgestemd weet. In wezen voegt de kroeg zich naadloos in dit rijtje, met de aantekening dat er zich op deze locatie niet louter gelijkgestemden bevinden. Een kroegpopulatie is divers en veelal samengesteld uit een wisselende mix van groepjes en eenlingen, wat verrassende, tijdelijke of beklijvende, allianties en vriendschappen c.q. vijandschappen te weeg kan brengen. In de jaren '60 vonden er tijdens de kermisperiode in zowel Middelburg als Vlissingen bijna rituele confrontaties plaats met aan de ene kant Arnemuidenaren of Skyriders (een groep brommerrijders - vetkuiven op Kreidlers en Zundapps) en aan de andere kant Molukse jongeren en medestanders die een Puch of Tomoss bereden.

Dat fenomeen paste volledig in het tijdsbeeld en was een logische Zeeuwse pendant van de Amsterdamse Pleiners en Dijkers of de Engelse Mods en Rockers. In wezen hadden deze confrontaties dan ook meer te maken met de Zeitgeist dan met een etnisch conflict - het waren immers niet alleen Molukse jongeren die eraan deelnamen doch ook langharige tuig dat zich niet door kleur verwant wist maar door levenswijze en belevingswereld. Deze confrontaties vonden echter niet in de kroegen plaats, maar buiten op straat, soms in de buurt van een kroeg doch vaker op een wat ruimere locatie zoals bijvoorbeeld De Helm in Middelburg en de Nieuwedijk in Vlissingen. Er is later, in de jaren '70, nog weleens een kortstondig conflict geweest tussen de vaste clientèle van Seventy Seven, die deels Moluks was en is, en van Bar American, doch deze kwestie had een persoonlijke achtergrond en werd snel uit de wereld geholpen - sindsdien is er sprake van een vreedzame zo niet lichtelijk amicale co-existentie. Wanneer er zich dergelijke problemen in de horeca voordeden, was de Molukse wijkraad in de meeste gevallen een wijs intermediair dat oplossingsgericht te werk ging en partijen tot het inzicht bracht dat het vaak om zaken ging die het etiket probleem nauwelijks waard waren.

Het feit dat er in de Middelburgse horeca ooit een probleemfactor geweest zou zijn die Moluks is, vraagt dus op z´n minst enige uitleg en nuancering. Mijn geloof in deze these is dunner dan het ijs op welke vest dan ook in de maanden juli of augustus. Ongeregeldheden speelden zich voornamelijk op straat af en in de Middelburgse kroegen vielen over het algemeen, een enkel handgemeen daargelaten, weinig hete hangijzers te benoemen. Mensen gingen op een normale manier met elkaar om, hadden gemeenschappelijke interesses als muziek en voetbal, men ging samen uit en dronk; kortom een patroon dat men nu zou sieren met het predicaat: integratie geslaagd. Eigenlijk een onzinnige constatering achteraf, want wanneer je vanaf de lagere schoolbanken opgroeit met mensen spreekt sociale interactie voor zich en worden daaruit voortvloeiende contacten eerder persoonlijk dan etnisch bepaald; integratie als eenrichtingsverkeer is in deze dan ook een dwaalleer. Maar ach, de zelfbenoemde rechters van het collectieve geheugen laten weinig ruimte aan de twijfel: er was, zo ging de mare in die jaren, een Molukse factor die zich hoogst zorgwekkend van barkruk tot blindeman liet aanschouwen. Ik heb dat nooit zo ervaren en kwam door de jaren heen zo af en toe weleens in de kroeg. Wellicht ben ik als ervaringsdeskundige enigszins bevooroordeeld aangezien ik al sinds mijn kinderjaren in de wijk kom. En ja, dan heb je natuurlijk ook oudere jongeren die last hebben van een wat al te selectief geheugen en die zich vervolgens koning van zowel heden als verleden - en als het even kan toekomst - wensen te kronen.

En zo – zal een oude vriend beamen – zal het altijd zijn en verworden tot een dictum dat zelfs de eerste de beste gedoogprofessional met spuuglok het schaamschuim op de kaken moet laden. Althans dat zou prettig zijn, want de eerste Molukse factor die ik ken is tante Tahitu, een schat van een tante die me in het kamp aan de Nadorst voorzag van katjang bawang oftewel knoflookpinda’s in de tijd dat Duyvis nog een illusie was. En later, zelfs nu nog, hoor je dat enige Molukse factor op enig moment een schaduw zou hebben geworpen op het Middelburgse horecagebonden landschap. Er was eens een filosoof (zoek het maar op) die zei dat men zou moeten zwijgen waarover men niet zou kunnen spreken – en ja, de doven hebben de halve, zo niet de hele wereld. Wat ik eigenlijk wil zeggen is, dat welke factor dan ook bepaald wordt door het sprekende ongemak van de dwalende geest. Wellicht wat romantisch vertaald, doch Tante Tahitu gaat me nog steeds na aan ’t hart – voel nog steeds haar pre-inburgeringsgewijze, natuurgetrouwe moederschap. Later tante Aja, de moeder van mijn vriend Junus Saija uit de wijk in Oost-Souburg, die alleen maar de premisse bevestigde dat de heer net zo goed een vrouw had kunnen zijn. Tante Aja leerde me ook dat je desgevraagd altijd moet eten – weigeren is een belediging – als een tafel zich aan je voordoet; zij zette altijd eerst een zoutvaatje op tafel en als je maag al voldoende inhoud had, kon je een beetje zout op de rug van je hand strooien en tot je nemen; zo had je toch de dis gedeeld. De fijnzinnigheid van dit gebruik zal sommigen ontgaan, doch ja, dat heb je met mensen die zich slechts een beschaving weten van het thuistikkende klokje of weeromstuit.

Het is niet – of misschien juist wel – dat ik de eerste de beste idioot van repliek wil dienen over een vermoeden van enige kennis over zijn of haar fel beschimpte bête noir, doch het vuige hart vindt zich soms een weg naar woorden waar engelen zich niet durven te begeven. Wat ik bedoel te zeggen is dat een dergelijke perceptie van de werkelijkheid slechts snippers hout snijdt, snippers die geen naam mogen hebben omdat ze tot stof verwaaien. Daarom wellicht ook deze, zeer persoonlijk gekleurde bijdrage over het sociale horecahuis dat zich gelukkig vele kamers weet. De Molukse factor is voor mij een factor die me even dierbaar is als mijn familie, als tante Tahitu die glimlacht, als een Molukse vriend, die – in plat Middelburgs – te pas en te onpas nog wat te drinken bestelt in de kroeg – de rest is hearsay en een vertekend beeld van gestolde tijd.

Historische kroegentocht Middelburg (Dronk) 2011

Loop onze historische kroegentocht, gemaakt door Rob van Hese!

Over Middelburgs Drinkgedrag in de 19e eeuw:

Uit het boek Middelburg voorheen en thans:

"Gunstiger is het gesteld met hunne begrippen van zedelijkheid en andere maatschappelijke pligten. We mogen het als eene bijzonderheid en als eene gelukkige onderscheiding opteekenen, dat de dronkenschap, — die pest voor de maatschappij, die steeds voortwroetende kanker in het hart der arbeidende klasse van Nederland, — bij de Middelburgsche arbeidende klasse tot de hooge zeldzaamheden behoort. Een dronkaard ontmoet men hoogst zelden onder hen, en niet alleen dat men een zoodanigen niet op straat of gansche scharen daarvan (zoo als in de groote steden van Holland) als zinneloozen hoort tieren en de walgelijkste vertooningen voor het oog maken, maar zelfs in huis of in de kroeg behooren zulke gevallen tot de zeldzaamheden. Onder een getal van 500 armen, die ik door het dagelijksch verkeer ken, zou ik geen 6 voorbeelden van dronkaards van professiekunnen opnoemen. Dezelfde gunstige berigten heb ik bij de bazen ingewonnen, die deze kwaal al meer en meer onder de arbeidende klasse hier zien verminderen, en de meesten maken zelfs gedurende hun werk geen gebruik van sterken drank.

Over het algemeen is de uitspraak van alle voorname bazen en den directeur der weverij dan ook eenparig: dat dronkenschap bij het werkvolk niet plaats heeft.Het doet mij een innig genoegen die hoofddeugd van onze arbeidende klasse te kunnen vermelden, en zulks te meer, omdat de harde kamp dien zij tusschen weinig verdiensten en groote gezinnen soms te strijden hebben, hen te gereeder tot die ondeugd zoude kunnen brengen. Straalt in hunne andere handelingen weinig energie, weinig geestkracht door, al meer en meer wint de overtuiging bij hen veld: dat d&ar waar de kroeg vooruit, het huisgezin achteruit gaat, en men zich en de zijnen voor het genot van een oogenblik, — dat het door de gewoonte eindelijk niet meer is, — grondeloos in het verderf stort.Zooveel afkeer zij van de dronkenschap hebben, zooveel prijs stellen zij op eerlijkheid en goede trouw. Het zij hun tot hunne eer gezegd, dat velen door de noodzakelijkheid en de behoefte soms op eene harde proef worden gesteld, en dan eerder de hand aan zich-zelven zullen slaan, door wanhoop daartoe gebragt, dan die naar eens anders goed uit te strekken.

Marktboeren GVN.PNG

Zoo is het ook met de eerlijkheid in hunne beginselen, met de rondheid van hun karakter. Bij vele van die menschen is der vaderen leus: „goed rond, goed Zeeuwsen," in hare volle reinheid nog bewaard gebleven. Hun open gelaat, hunne openhartigheid, hunne dankbaarheid, hunne mededeelzaamheid, en de bewijzen die zij menigmaal leveren van elkander bij te staan, moet bij hen gewis als een zeldzaam verschijnsel in onzen tijd van goede sier opgemerkt worden: bedrog, listen, achterhoudendheid en kwade trouw mag men hen over het algemeen niet toedichten. Als wij daarbij vergelijken de buitensporigheden, door die soort van arbeiders in de steden van het vaste land begaan, dan maken de onzen daar veelal eene loffelijke uitzondering op.Hun zin voor huiselijken vrede en gezelligheid mag ook niet vergeten worden als eene loffelijke gewoonte hun na te geven. Van het werk, is eigen haard het eenig toevlugtsoord en genot van onzen arbeider. De vrouwen zijn daar zoo aan gewoon, dat, daar waar zulks niet plaats heeft, ze kwaad vermoeden over het gedrag van den man koesteren, — hetgeen dan niet zelden bevestigd wordt.

Bezoekt in den winter maar. eens zijne bekrompene woning, gij zult hem altijd te huis vinden, helaas! soms te veel, want, even als aan zijn grond, is hij aan zijn erf wat al te vast geworteld, waardoor hij wel eens in de hem toegedichte traagheid vervalt, 's Zomers zult gij hem, als den haan onder de hennen, altijd onder een troep vrouwgeburen op de stoep vinden keuvelen. Met zijn huishouden bemoeit hij zich overigens niet veel, zoo min als met zijne kinderen. Hij geeft zaturdags avonds zijn geld aan de vrouw en die moet er dan maar mede rond zien te komen, aan wie dan ook geheel de zorg over een en ander is overgelaten. Van daar, dat zoovele huisgezinnen door verkeerd of geheel gemis aan overleg zoo treurig bestaan, en de man bij een redelijk daggeld zoo weinig en slecht te eten krijgt; van daar, dat het ouderlijk toezigt over de kinderen bij hen op zulk een lagen trap staat."

Ondanks het feit dat het lijkt alsof er niet veel werd gedronken, telde Middelburg, volgens een artikel uit de Middelburgsche Courant van 1903 maar liefst 104 kroegen, in 1896! Uit een jaarverslag van de Gemeente Middelburg blijkt zelfs dat de stad rond 1880 maar liefst 195 tapperijen telde. Met het invoeren van de nieuwe drankwet van 28 juni 1881 moest dat eigenlijk sterk teruggebracht worden. Die wet stelde dat er 1 café op iedere 300 inwoners mocht zijn. Voor Middelburg zou dat in 1881 neerkomen op 54 etablissementen (de stad had toen 16.455 inwoners). Het lijkt er niet op dat dit aantal ooit gehaald is. Wel nam het aantal illegale bierhallen en cafés sterk toe. Cafés met een vergunning beklaagden zich regelmatig over de gebrekkige controle op deze overtredingen.

Over Prostitutie in Middelburg

  • Van Wikipedia (met bronvermeldingen): "Middelburg bepaalde in 1566 in een verordening dat bordeelhouders geen vaantje (= bierkroes) mochten uithangen maar alleen “eene tinne pints kanneken met een pallemboemke”, dus een palmboompje als kenteken van een hoerhuis; zodoende was voor de klant duidelijk of hij voor een ‘eerlijcke’ kroeg of tapperij stond of voor een bordeel. Soms bepaalde een stad dat ‘wiven van ligten levene’ (vrouwen van het lichte leven) zich ’s avonds niet buiten de voor hen aangewezen gebieden in de stad mochten vertonen; bij kerkelijke plechtigheden de hele dag niet. Straffen voor hoeren die zich niet aan de regels hielden waren: verbanning, lijfstraf, of “het dragen van de stedesteen”, dat wil zeggen: twee stenen, met het stadswapen beschilderd, aan een ketting om de hals dragen. Tussen 1570 en 1600 kwamen alle steden van Friesland, Groningen, Overijssel, Gelre, Utrecht, Holland en Zeeland onder invloed van calvinisten die prostitutie strikt afwezen. In 1575 werd in Delft het houden van een “hoerhuis” verboden; Middelburg volgde in 1576. Amsterdam verbood tussen 1578 en 1580 aan de schoutsdienaren nog langer bordeel te houden, en stelde in 1580 bordeelhouders en koppelaars en hoeren strafbaar. Andere steden volgden. De openlijke bordelen verdwenen dus."

Feiten en wetenswaardigheden

Over het Middelburgse Biercomptoir

Ook de bestemming van een pand kan met de naam verband houden. Zo bevindt zich op de hoek van de Londensekaai en de Segeersstraat Het Biercomptoir. Dit is het oude bieraccijnshuis, waar de stedelijke belasting op bier geregeld werd. Deze belangrijke belasting voorziet de stad lange tijd van veel inkomsten. Bier was immers een echte volksdrank. Dit kwam mede door de slechte kwaliteit van het drinkwater, dat meestal afkomstig was uit de stadsgrachten. Deze grachten fungeerden echter ook als een soort open riolen. In 1564 werd door het stadsbestuur bevolen dat voor dit bieraccijnshuis altijd een ruimte ter lengte van twee schepen moest worden vrijgelaten ten behoeve van de bierschepen."

=Roma in Middelburg

De bouw van de Oostkerk in Middelburg (deels betaald uit hogere belastingen op wijn en bier in Middelburg)

Ok, de Oostkerk staat niet bekend als Middelburgse drinkgelegenheid maar Edward Jongepier herinnerde ons aan het feit dat er wel een link met de stedelijke drinkgeschiedenis valt te leggen. De bouw van de kerk werd deels betaald uit een verhoogde belasting op wijn en bier. Van de site http://gratis-stadswandelingen.50plusser.nl:

"De imposante Oostkerk werd gebouwd tussen 1646 en 1667. Het is één der weinige 17e eeuwse kerken die expliciet voor de protestantse eredienst is gebouwd. De protestanten in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden confisqueerden na de Reformatie meestal katholieke kerken, maar daarvan was er, in dit deel van Middelburg, geen voorhanden. Daarom moest er een nieuwe - dure - kerk gebouwd worden. De bouw van de kerk verliep verre van voorspoedig en lag regelmatig stil wegens geldgebrek. Zelfs een stedelijke belasting op wijn en bier was nodig om de kerk te kunnen voltooien. Ook vermoedde men dat er geld, bestemd voor de bouw van de kerk, frauduleus besteedt is aan andere gebouwen."

Gids door Walcheren 1895

De Gids door Walcheren uit 1895 is een uitgave van de Vereniging tot bevordering van het vreemdelingenverkeer in Walcheren, met toeristische informatie over o.a. Middelburg. Op deze pagina's een aantal wandelroutes met vermeldingen van bijvoorbeeld logementen, koffiehuizen en monumenten in de stad, alsmede advertenties van een aantal cafés, zoals Schuttershof en De Gouden Zon. (Bron: collectie Toon Franken)


Boekje 1907: Visitez l'île de Walcheren

Een boekje voor Franse toeristen over Walcheren en Middelburg uit 1907 (Bron: collectie Toon Franken)


Externe Links

Bronnen